1.   ziften ww. 'zeven'
Mnl. sichten, siften 'zeven, filtreren' in maecter af wel cleine pulver sichtende dore .1. linen cleet 'maak er heel fijn poeder van, door het door een linnen kleed te zeven' [1351; MNW-P], die viant hevet di begheert te zichtene als weyte 'de duivel heeft u willen zeven als tarwe' [1399; MNW-P], calc te sijften om mede te plaesteren 'kalk te zeven om mee te pleisteren' [1461; MNW], te siftene als terwe 'te zeven als tarwe' [15e eeuw; MNW].
De standaardtalige vorm ziften is onverwacht, aangezien in het Nederlands de klankcombinatie -ft- in het algemeen in -cht- is overgegaan, zie achter. Wrsch. is de keuze van de -f- beïnvloed door de klankovereenkomst met zeef en zeven.
Mnd. sichten (vanwaar nhd. sichten en nzw. sikta); oe. siftan (ne. sift); < pgm. *siftijan-.
Afleiding van de wortel *sif- (met grammatische wisseling *sib-) van zeef.
Het woord is verouderd en komt alleen nog voor in de samenstelling muggenziften 'op kleinigheden vitten, haarkloven'. Deze berust op een citaat uit het Nieuwe Testament (Mattheüs 23:24): Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken. In de Leuvense Bijbel luidt deze passage: Blende leytsluyden, wt siftende een mugghe, ende eenen kemel doerswelgende [1548].
Fries: -


  naar boven