1.   al vnw. 'geheel', bw. 'reeds'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. al, all-, bijv. al ertha 'de gehele aarde', alle criepinda 'alle reptielen' [10e eeuw; W.Ps.], (met overgang van a- naar o-) olla uogala (mv.) 'alle vogels' [11e eeuw; CG II, 130]; vnnl. al 'reeds' [1688; WNT].
Os., ohd. all (nhd. all(e)); ofri. all (nfri. al); oe. eall (ne. all); on. allr; got. alls; < pgm. *alla-. Daarnaast bestond een vorm *ala- als voorvoegsel in samenstellingen, zoals in got. alamans 'mensheid' (letterlijk 'alle mannen') en in de Germaanse stamnaam Alamanni 'Alamannen', waaruit ook Frans l'Allemagne 'Duitsland'.
De vorm pgm. *alla- kan door assimilatie (zoals bij vol) ontstaan zijn uit ouder *al-na- en dan als deelwoord kunnen horen bij de wortel pie. *h2el- 'groeien', zie oud. Verwant zijn dan Oskisch allo 'helemaal'; Oudiers (h)uile 'heel' (< *ol-io-).
De voornaamwoordelijke betekenis 'geheel' is het oudst en werd ook bijwoordelijk gebruikt, bijv. in hy is al vriend, of al vyand 'hij is helemaal een vriend of helemaal een vijand' [1784-85; WNT]. Deze betekenis is nog te vinden in de uitdrukking geheel en al [1805-08; WNT]. Verder komt al voor ter versterking of bevestiging in constructies als al dan niet, al doende en in bijwoorden zoals in aldaer 'daar' [1281; CG I, 585], aldra 'weldra' [1823; WNT], aldus 'op deze manier, zo' (bij de oude betekenis van dus) [1236; CG I, 20], alleen, alhir 'hier' [1284; CG I, 765], allicht 'hoogstwaarschijnlijk' (als alligt [1804; WNT]), als (uit alzoo), mnl. en vnnl. altemaal (zie allemaal), mnl. altehant (zie althans), en alreede, alree 'reeds' [1688; WNT]. De laatste betekenis 'reeds' komt ook bij al zelf voor en gaat vermoedelijk terug op uitdrukkingen als het licht brandt al 'het licht brant helemaal'. Reeds in de Statenbijbel (1688) vindt men Ja, sy hebben al een weynigh begonnen 'Ja, zij zijn reeds begonnen'; verder ook uitdrukkingen als Het is alles al op 'het is allemaal helemaal/al op'.
In toegevende (concessieve) bijzinnen is het gebruik van al voortgekomen uit de betekenissen 'helemaal' en 'reeds' als bijwoord in zinnen als Of ick al duysent silverlingen op mijne handen mochte wegen 'als ik al duizend zilverlingen op mijn handen zou mogen wegen' [1688; WNT]. Later werd het voegwoord weggelaten en kwam al aan het begin te staan: Al treedt gij terug ... [1860; WNT].
Fries: al


  naar boven