1.   aronskelk zn. 'plantengeslacht uit de aronskelkfamilie (Arum)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. calfsvoet of aaron of aron [1511; Herbarius i.D.]; nnl. aronskelk [1836; WNT Supp.].
Ontleend aan Latijn aron 'Arum dracunculus' < Grieks áron, van onzekere verdere, maar wrsch. Egyptische herkomst (Plinius Naturalis Historia 19, 96). In het Nederlands volksetymologisch geassocieerd met de bijbelse figuur Aron of Aäron (een broer van Mozes), de eerste hogepriester, wiens staf bladeren en bloemen kreeg (Numeri 17:8); de samenstelling met kelk ontstaat wegens de vorm van de bloem.
Naar analogie van de naam aronskelk kregen andere planten plaatselijk namen als aronsbaard, aronsstaf etc.
Fries: aronskelk, aronstsjelk


  naar boven