1.   bissen ww. (BN) 'een studiejaar overdoen'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. bissen [1979; De Clerck 1981 (maar, ondanks deze late attestatie, aanzienlijk ouder; pers.waarn.)].
Woord uit de studententaal; afleiding van Latijn bis 'tweemaal'. Ook in de Belgisch-Franse studententaal komt het werkwoord bisser voor, misschien overgenomen uit Nederlands bissen.
bisser zn. 'zittenblijver'. Nnl. bissen [1970; De Clerck 1981]. Afleiding van bissen. ◆ bisjaar zn. 'jaar dat overgedaan wordt'. Nnl. bisjaar [1979; De Clerck 1981]. Gevormd uit bissen en jaar.. ◆ bisstudent zn. 'student die een jaar overdoet'. Nnl. bisstudent [1979; De Clerck 1981], Gevormd uit bissen en student. ◆ trissen ww. 'voor de derde maal in eenzelfde studiejaar zitten'. Nnl. trissen [1970; De Clerck 1981]. Ontstaan naar analogie van bissen op basis van de wortel van Latijn trēs 'drie' (zie drie).
Fries: -


  naar boven