1.   lapidair bn. 'in steen gehouwen; kort en kernachtig'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Nnl. eerst in samenstellingen zoals lapidaarschrift "steenschrift; schrijfstijl, die tot opschriften op gedenkteekens dienstig is" [1824; Weiland], lapidaarstijl 'korte en bondige schrijfstijl' [1847; Kramers], lapidairschrift, lapidairstijl [1872; Van Dale], dan ook als bn. in lapidarisch, lapidair 'in steen gehouwen, op steenschrift betrekking hebbende' [1886; Kramers].
Ontleend, deels via Duits lapidar, aan Frans lapidaire 'kort en kernachtig' [1797; Rey] en 'in steen gehouwen, typisch voor in steen gehouwen inscripties' [1704; Rey], eerder al 'betreffende steen' [16e eeuw; Rey] en ontleend aan Latijn lapidārius 'betreffende steen', afgeleid van lapis 'steen, stenen object'.
Latijn lapis is alleen verwant met Umbrisch vapeře (locatief mv.), vapef- (accusatief mv.) < Italisch *lapid-. Verband met Grieks lépas 'kale rots' (< *lépad-) is fonologisch weinig wrsch. vanwege de onverenigbare klanken *-id- en *-ad- (Schrijver 1991, 486).
Fries: lapidêr


  naar boven