1.   lantaarn zn. 'verlichtingstoestel'
categorie:
leenwoord
Mnl. lanterne 'lantaarn, lamp' [1240; Bern.], lantarne 'id.' [1285; CG I], licht als ene lantaerne [1300-50; MNW-R], ne ... tortise of lanteerne 'geen toorts of lantaarn' [1328-50; Rijmkroniek], lantaren [1458; MNW-P].
Ontleend aan Frans lanterne 'lantaarn, lamp' [1080; Rey], in Noord-Franse dialecten ook lantarne, ontwikkeld uit Latijn lanterna 'id.', met assimilatie van mpt > nt ontleend aan Grieks lamptḗr 'vuurbekken, fakkel', een afleiding van lámpein 'stralen, schijnen, branden', zie lamp. In het Nederlands vond rekking en verandering van -e- voor -r- + dentaal plaats, zoals in haard. Na wegval van de slot-e kon tussen de -r- en de -n een svarabhaktivocaal ontstaan, die ook in het schrift is blijven bestaan: zowel lantaarn als lantaren zijn officieel toegestane spellingen.
Fries: lantearne


  naar boven