Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking"

31 tot 40 van 70

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



horror
horst
hort 1
hort 2
horten
hortus
horzel
hosanna
hospes
hospice

hospik

hospita
hospitaal
hospitant
hospiteren
hospitium
hossen
hostel
hostess
hostie
hot


31.   hospik zn. (NN) 'hospitaalsoldaat'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. hospik [1929; WNT Aanv.].
Gevormd uit de eerste lettergreep van hospitaal en pik 1 in de overdrachtelijke betekenis 'man'. Een woord uit de soldatentaal.
32.   houdoe tw. als afscheidsgroet (NN)
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, alleen in België of Nederland
Nnl. haauwdoe! [1882; WNT Aanv.].
Oorspr. gewestelijk, Noord-Brabants, een afscheidsgroet gevormd uit de gebiedende wijs van houden en de gewestelijke vorm van u, als verkorting van bijv. houd u goed! [1836; WNT].
In de jaren 1980 beleefde houdoe in Nederland een landelijke opleving, maar deze is slechts tijdelijk geweest. Dit in tegenstelling tot bijv. doeg, dat oorspr. ook alleen gewestelijk bestond, maar inmiddels wel een bovenregionale status heeft.
33.   insgelijks bw., tw. 'evenzo'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. in met pijnen ende toormenten ... ende in sghelijcs de dood 'met pijn en martelingen en evenzo met de dood' [1485; MNW]; vnnl. Insghelijcx telde hi 'ook telde hij ...' [1501; MNW-P], in het vnnl. ook nog zonder -s insghelijck 'gelijkend (bn.); evenzo' [1599; Kil.].
Samentrekking van mnl. in des ghelike [1390-1410; MNW-R], letterlijk 'in gelijkheid daarvan', in daer laghen indes ghelike sijn wijf ende sijn dochter 'daar lagen ook zijn vrouw en zijn dochter' [1328-50; Rijmkroniek]. Later werd een bijwoordelijke -s toegevoegd.
Het woord wordt in de gesproken taal niet meer gebruikt, behalve als wederwens: als iemand een goede vakantie gewenst wordt, is de reactie nog wel "Insgelijks!".
34.   inzake vz. 'betreffende'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. in de saicken van den beden 'in de rechtszaak van beiden' [1502; WNT zaak], in zaecke van zeylduuck 'betreffende het zeildoek' [1575; WNT zaak], informatien in zake L. 'inlichtingen betreffende de zaak van L.' [1595; WNT triomfant II], in zake O.M. vind ik ... goed, dat ... 'betreffende O.M. vind ik het goed, dat' [1657; WNT voorslag]; nnl. inzake 'betreffende' [1906; WNT vastheid].
Ontstaan uit de vaste woordgroep in (de) zake van, in formeel taalgebruik; zie verder in en zaak.
35.   knauwen ww. 'hard bijten'
categorie:
klankwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. cnouwen 'stukknagen' [1287; VMNW], cnauwen 'id.' in (hier als afleiding) hi geuoelt cnauwinge & bitinge in die darmen 'hij heeft een knagende en bijtende pijn in de darmen' [1351; MNW-P].
Misschien een klanknabootsing, maar men kan ook denken aan een contaminatie van kauwen en knagen.
Nnd. gnauwen 'id.'; nfri. knauwe, gnauwe.
Fries: gnauwe, knauwe
36.   kwalijk bn. 'slecht, moeilijk, ongunstig'
categorie:
geleed woord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. qualike, qualic 'slecht, niet goed, onvoldoende' in So wie so iemene ... qualike handelde 'al wie iemand zou mishandelen' [1237; VMNW], 'moeilijk, bezwaarlijk' in menech steen din ic v soude qualic genoemen 'menige edelsteen die ik moeilijk voor u zou kunnen opnoemen' [1265-70; VMNW], ook in de vorm quaetlik in quaetlike ghevarvet 'slecht, kwalitatief onvoldoende, geverfd' [1282; VMNW]; vnnl. quaelick, quaedelick 'slecht, verkeerd' [1599; Kil.], quaelick aen zijn 'er slecht aan toe zijn, ongezond zijn' [1599; Kil.], in de vaste verbinding kwalijk nemen 'ongunstig opnemen, euvel duiden' in ghy en sult het niet qualijck nemen, indien ick ... [1644; WNT].
Afleiding van mnl. quaed, quade 'slecht'; zie kwaad, met het achtervoegsel -lijk, met syncope van de intervocalische -d-; in de variant quaetlic heeft geen d-syncope plaatsgevonden.
Mnd. quelik, quelike, ofri quādelik(e), quālik(e) (nfri. kweal(i)k 'amper', kwelts 'kreupel').
Fries: kwealik, kwealk 'amper', kwelts 'kreupel'
37.   kwinkeleren ww. 'vrolijk zingen'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Vnnl. quinqueleren 'op zekere manier zingen' [1556; WNT].
Klanknabootsende afleiding van kwinken, ouder quincken 'zich vlug heen en weer bewegen' [1530; WNT], waaruit het frequentatief kwinkelen werd gevormd, en met het achtervoegsel -eren de vorm kwinkeleren 'op en neer gaan met de stem bij het zingen', vandaar 'vrolijk zingen'. Kwinken staat wellicht in verband met kwik 'levendig', zie kwiek. In het Middelnederlands bestond ook een afleiding quenkieren voor een manier van zingen, in som lude hooren liever quenkierende singen 'sommigen horen liever zingen met tremolo's' [1434-36; MNW]. Kiliaan [1599] kent zowel quincken, quinckelen als quinckéren (naast quedelen, dat leidde tot kwelen) voor een ingewikkelde manier van zingen; kwinkeleren is een contaminatie van de laatste twee vormen.
Mnd. quinkeleren, vanwaar door ontlening nhd. quinkelieren. Volgens Kluge gaat dit woord via de vormen quinteliren en quinteren terug op een ontlening aan middeleeuws Latijn quintare 'in kwinten zingen'.
Fries: kwinkelearje
38.   laars zn. 'hoge schoen'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. laerse 'lederen beenbekleding' [1240; Bern.], maar meestal nog leerse, bijv. leersen dicke 'dikke laarzen' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. leersen, leerskens [1599; Kil.], gestickte laerskens [1625; WNT].
Mnl. leerse is door d-syncope ontstaan uit *lederse, een samengetrokken vorm van *lederhose; dit woord is een samenstelling van leder, zie leer 1, en hose 'beenbekleding', zie hoos. In het Nederlands trad verandering van klinker voor r + dentaal op, zoals in haard; de vorm met -aa- begint pas in de 17e eeuw gebruikelijk te worden.
Mnd. lerse; ohd. lederhosa 'leren beenbekleding' (nhd. Lederhose 'leren broek').
Ook in de vroegste bronnen wordt de vorm *lederse al niet meer gevonden. Het woord lederhose komt nu weer voor als ontlening uit het Duits met de betekenis 'leren broek': een bezoeker in lederhosen '... met een leren kniebroek aan' [1948; WNT Aanv. consternatie].
Fries: lears
39.   lintworm zn. 'platworm uit de klasse der Cestoda'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, volksetymologie
Mnl. .i. serpent lentworem hetement 'een slang; lintworm noemt men hem' [1287; VMNW], die lintwurm dat is een kleen wuorm, en wit 'de lintworm is een kleine witte slang' [1270-90; VMNW], lintworm 'draak' [1300-50; MNW-R], lyntworm, linx 'lynx' [1477; Teuth.], die lijndworm, dat een groot serpent is [1488; MNW]; vnnl. lindworm 'krokodil' [1599; Kil.]; nnl. lintworm 'zeer lange worm in de menselijke ingewanden' [1766; Sewel NE], lintworm 'klasse van platwormen' [1768; WNT].
Tautologische samenstelling van *lind 'slang' en worm. In het Nederlands is het simplex *lind niet geattesteerd, maar vergelijk Oudnoords linnr 'draak, slang' en Oudhoogduits lind, lint 'slang'. Dit woord is verwant met Latijn lentus 'buigzaam' en met Oudhoogduits lind(i) 'zacht' (Duits (ge)linde 'zacht'), Oudsaksisch līði en Oudengels līþe 'id.', zie linde. Het ging daarbij om een dier dat men zich voorstelde als een grote slang of draak, soms ook als krokodil. De naam werd in het Middelnederlands wel verward met die van een ander enigszins mythisch dier, de lynx; ook bij Kiliaan treft men lincksdier, linctworm 'lynx' aan [1599]. In het vroege Middelnederlands is door associatie met linde de naam ook wel geïnterpreteerd als worm die het binnenste van bomen aantast. Later kreeg het woord ook de huidige betekenis 'lintworm', wrsch. omdat deze ingewandsworm het uiterlijk en de lengte van een lint heeft.
Ohd. lindwurm 'slang, lintworm'; on. linnormr 'draak' (nzw. lindorm 'lintworm'). Voor de lintworm heeft het nhd. Bandwurm en het ne. tapeworm.
De betekenis 'lynx' komt nog in de 16e eeuw voor en de betekenis 'draak' nog archaïsch in de 19e eeuw: St. Joris te paard, den lindworm doorstekende [1832; WNT].
Fries: lintwjirm
40.   lorum zn. 'dronkenschap'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, volksetymologie
Vnnl. doliorum 'waanzin' [1567; Nomenclator delirium], dotelore 'id.' [1599; Kil.]; nnl. hij is in dolorem 'hij heeft veel verdriet, of is dronken' [1858; Harrebomée], hij is in de lorem 'hij is in een diep ellendige toestand, i.h.b. dronken' [1874; Herroem], in de lorum wezen 'aan de zwier zijn' [1887; Molema].
Wrsch. is de lorum door volksetymologie ontstaan uit delirium 'toestand van waanzin', een medisch leenwoord uit Latijn dēlīrium 'id.', afleiding van dēlīris 'waanzinnig, krankzinnig', afleiding van līra 'vore, spoor', verwant met leest. Delirium, tegenwoordig gebruikt voor 'acute hallucinatoire verwardheid', betekent in het Latijn dus letterlijk ongeveer 'ontsporing' of 'buitensporigheid'.
De uitdrukking in delirium stamt wrsch. uit de studententaal. Het werd onder invloed van Latijn dolor 'pijn, verdriet' volksetymologisch vervormd tot *in dolorium, *in dolorum, in dolorem. De lettergreep de- werd vervolgens in het Nederlands geïnterpreteerd als lidwoord, wat leidde tot de huidige uitdrukking. In het West-Vlaams bestaan nog steeds de vormen doliorum, dolor(i)um 'bedwelming, bewusteloosheid'.
Fries: loarum

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven