1.   emenderen ww. 'corrigeren van een tekst'
categorie:
leenwoord
Mnl. emenderen 'straffen' [1491; WNT Supp. aanzeggen I] (eerder al als emenden (mv.) 'geldstraf' [1299; CG I, 2694]); vnnl. eenen brief emenderen 'corrigeren' [1552; Apherdianus], emendeeren 'id.' [1770; WNT uitlating].
Ontleend aan Frans émender 'corrigeren van een tekst' [1547; Rey], eerder algemener 'verbeteren' [1200; Rey] < Latijn ēmendāre 'verbeteren, straffen', gevormd uit ex- 'uit' en het zn. menda 'fout, gebrek'.
De Middelnederlandse betekenis 'straffen' is rechtstreeks uit het Latijn overgenomen. In het Nieuwnederlands is het woord opnieuw ontleend uit het Frans. Het moderne Frans kent émender alleen nog in juridische betekenis 'amenderen van een vonnis'. Gebruikelijker is amender (zie amendement). In het Nederlands is emenderen alleen gebruikelijk met betrekking tot het aanbrengen van (veronderstelde) verbeteringen in handschriften.


  naar boven