11.   avocado zn. 'tropische boom en vrucht (Persea americana)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. De boom, draagende eene vrucht, die Avoacat genoemd wordt [1770; WNT advocaat III], avocado of avocadopeer [1968; Mengelberg].
Ontleend aan verouderd Spaans avocado 'id.', ook 'advocaat (rechtsman)', en dus wrsch. een volksetymologische omzetting van Spaans aguacate 'avocado' [1560; Corominas], dat is ontleend aan Nahuatl (Azteeks) ahuacatl 'avocado' [1541; Friederici].
Door volksetymologie heeft aguacate via Spaans avigato ook nog Engels alligator(pear) 'avocado' [18e eeuw] opgeleverd. Het Nederlands heeft dit woord weer aan het Engels ontleend in de vorm alligatorpeer [1932; Winkler Prins]. De avocado wordt in het Nederlands naar aanleiding van haar vorm en haar boterachtige vruchtvlees ook wel boterpeer genoemd. Tevens bestaat de naam advocaatpeer. Van de vruchtnaam is misschien de alcoholische-dranknaam advocaat 2 afgeleid.
12.   balans zn. 'weegschaal, evenwicht'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Mnl. balanse 'waag' [1294; CG I, 2010]; vnnl. balancie [1573; Thes.], balance [1599; Kil.]; nnl. balans 'evenwicht' [1802-06; WNT].
Ontleend aan Oudfrans balance [eind 12e eeuw] < Provençaals balansa < middeleeuws Latijn balança, balancea < vulgair Latijn *bilancia < Latijn bilanx 'weegschaal met twee schalen' [4e eeuw] uit bi- 'twee' en lanx 'schaal'. Via volksetymologie zou de klank van Laatlatijn ballare 'dansen' (zie bal 2) van invloed geweest kunnen zijn op de wisseling -i- > -a-.
De betekenis 'weegschaal' wordt tegenwoordig in het noordelijke taalgebied slechts gehanteerd voor wetenschappelijk gebruik. De betekenis 'evenwicht' daarentegen wint in vele aspecten aan betekenis, zoals bijv. 'machtsevenwicht' in de staatkunde. Verder is het als handelsterm een algemeen begrip voor de staat van bezit en schuld met 'kapitaal' als sluitpost. In deze betekenis komt het sinds 1543 in het Nederlands voor en staat het onder Italiaanse invloed.
balanceren ww. 'in evenwicht houden'. Vnnl. balanceren 'balans opmaken' [1698; WNT], 'zich in evenwicht houden' [1898; WNT]. Ontleend aan Frans balancer 'heen en weer bewegen; balans opmaken, afwegen'. De moderne betekenis is wrsch. opnieuw aan het Frans ontleend.
Literatuur: De Bruijn-van der Helm 1992
Fries: balâns, blâns
13.   baobab zn. 'apebroodboom (Adansonia digitata)'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. baobab 'Afrikaanse boom' [1820; Nieuwenhuis].
Het woord moet stammen uit een West-Afrikaanse taal. De boom komt voor in Senegal, maar ook in Egypte. De oorspr. vorm is niet te achterhalen. Het woord komt niet uit het Arabisch, noch uit het Ethiopisch, wat ook door sommige bronnen wordt beweerd.
In de 17e eeuw kwamen ook de varianten boabab en bahobab voor.
Vanwege de vele pitten werd het woord in Egypte geassocieerd met ḥabb 'zaad, pit', dat de meervoudsvormen ḥibāb of ḥubūb kon krijgen. Vandaar ontstonden door volksetymologie in het Egyptisch-Arabisch de vormen bū-ḥibāb en bū-ḥubūb, die beide 'vader van de pitten' betekenen. Ook de -h- in bahobab moet er via het Egyptisch-Arabisch ingekomen zijn.
Baobab is een internationaal woord geworden; aan het einde van de 16e eeuw is het terechtgekomen in de Europese talen via het Latijnse geschrift De plantis Ægipti 'Over de planten van Egypte' van Prosper Alpinus (Venetië, 1592).
apebroodboom zn. 'baobab'. Nnl. apenbroodboom [1820; Nieuwenhuis]. De boom werd door de Europeanen vernoemd naar zijn (eetbare) vruchten, die door hun langwerpige vorm op broden leken. Vele talen hebben deze vorm: Duits Affenbrotbaum [1806]; Engels monkey bread (zowel voor de boom als zijn vruchten), monkysbread [1789; OED]; Frans pain des singes [1764; TLF]; Spaans pan de mono.
Literatuur: Bulletin d'Information et de Correspondance de l'IFAN 67 (1955) 77-78; J. Daeleman (1980) 'Les étymologies africaines du FEW', in: Vox Romanica 39, 104-119; L.-F. Flutre (1956) 'Sur deux mots qui viennent d'Afrique: "baobab" et "griot"', in: Studia Neophilologica 28, 218-225
14.   basalt zn. 'vulkanisch gesteente'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. basalt 'gesteente' [1781; WNT zuil I].
Ontleend aan Frans basalte [1581] < Neolatijn basaltes 'toetssteen', een foutieve spelling van Latijn basanītes (lapis) [79 na Chr., bij Plinius] < Grieks basanítēs (líthos) 'toetssteen (= harde steen die werd gebruikt om edelmetalen te testen; goud liet bijv. een geel spoor na op de steen)', ook 'het gebruik van de steen als test', (overdrachtelijk) 'ondervraging door marteling', bij Grieks básanos 'toetssteen, onderzoek'. Dit woord werd via Lydië (Lydische steen 'toetssteen') overgenomen uit Egyptisch baḵan (Chantraine).
Het Griekse woord basanítēs duidt vanwege -ítēs op een plaats-adjectief. De overgang van Egyptisch -ḵ- naar Grieks -s- is problematisch. Volgens sommigen is die te verklaren als volksetymologie: men legde een verband met de plaatsnaam Basan in Trans-Jordanië, waar veel vulkanisch gesteente voorkomt.
De vormvergissing (-l- voor -n-) werd gemaakt in de 16e eeuw in verschillende afschriften van het Latijnse werk Naturalis Historia van Plinius de Oudere. Toen de fout ontdekt werd, was het woord al in veel Europese talen in gebruik. Desondanks wordt soms toch ook wel de geleerde vorm basaniet [1872; Dale] gebruikt.
basaniet zn. 'zwarte Egyptische steensoort'. Nnl. basanit 'id.' [1824; Weiland], basaniet "harde, zwarte Egyptische steensoort, Lydische steen; de toets- of proefsteen der ouden" [1872; Dale]. Deze moderne steensoortnaam is rechtstreeks gebaseerd op de oorspr. Latijnse steennaam basanītes.
Literatuur: Sanders 1995
Fries: basalt
15.   bascule zn. 'weegschaal'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. bascule 'tegengewicht van brug; zwengel van waterput' [1847; Kramers], wipwaeg of bascule 'weegschaal, brugbalans' [1859; WNT wippen], bascule [1872; Dale].
Ontleend aan Frans bascule 'balans, weegschaal' [1862], eerder in technisch taalgebruik al voor allerlei werktuigen met hefboom- en tegengewichtprincipe [1694; Rey], gevormd op basis van oorspr. bacule 'schommelstoel, wip' [1534; Rey], eerder al 'het heffen met hefboom en tegengewicht' [1466; Rey], afgeleid van het Oudfranse werkwoord baculer 'slaan, tegen het achterwerk slaan, tegen de grond slaan' [1377; Rey], dat met de werkwoordsuitgang -er gevormd is uit bas 'laag' (zie bas) en cul 'achterwerk' (van onduidelijke herkomst). De -s- in bascule is in spelling en uitspraak van het woord verschenen via een geconstrueerd bassecule met de als correcter gevoelde vrouwelijke vorm van bas.
Doordat het eerste lid van baculer (waaruit de -s van bas was verdwenen) werd geïnterpreteerd als de eerste lettergreep van battre 'slaan' (zie batterij) of van baton 'stok' (zie baton), ging het ook 'slaan, stokslagen geven' betekenen; pas aan het eind van de 16e eeuw kreeg het naar analogie van het zn. bascule de betekenis 'wippen, omslaan' en in 1611 ook de vorm basculer (Rey).
Fries: baskule, baskúl
16.   bockbier
categorie:
leenwoord, geoniem, volksetymologie in brontaal
Zie: bokbier
17.   bokbier zn. 'bepaald soort bier'
categorie:
leenwoord, geoniem, volksetymologie in brontaal
Nnl. bockbier [1886; Kramers], bock(bier) 'zoet Duits bier' [1898; Dale], vernederlandst tot bokbier.
Ontleend aan Duits Bockbier, oorspr. Einbecker of Eimbecker Bier, bier uit Einbeck (vroeger Eimbeck) in Neder-Saksen.
Het bier bestaat sinds het begin van de 16e eeuw, maar wordt sinds de 17e eeuw ook in Beieren gebrouwen. Daar werd het in het lokale dialect Ambock-, Oanbock(bier). In de 19e eeuw wordt de biernaam verkort tot Bock, omdat Ein-, Oan- als onbepaald lidwoord opgevat werd (Beiers oan; Duits ein 'een'). Er werd een volksetymologisch verband gelegd met bok 'mannetjesgeit', onder andere omdat er meer biersoorten bestonden met dierennamen: Stehr 'stier', Geiss 'geit'.
Literatuur: Sanders 1995
Fries: bokbier
18.   casselerrib zn. 'vleeswaar van varkensrib'
categorie:
leenvertaling, volksetymologie in brontaal
Nnl. Kasseler rib [1910; WNT rib I], casselerrib [1992; Dale].
Ontleend aan Duits Kass(e)ler Rippchen 'Kasseler ribbetje' of Kasseler Ripp(en)speer 'Kasseler varkenskotelet', mogelijk, gezien de gebruikelijke Nederlandse spelling met c-, via een Franse benaming voor het vleesgerecht (WNT Aanv.). De herkomst van het eerste woorddeel is onzeker, verband met de stadsnaam Kassel (ouder en Frans Cassel) in Hessen is volgens EDuden niet bewezen; het tweede woorddeel is rib.
19.   cayennepeper zn. 'scherpe peper'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. cayennepeper 'soort peper' [1840; WNT zak I].
Ontleend aan Engels cayenne pepper 'id.', ouder Cayan pepper [1756; OED] < Tupí-Guaraní (Zuid-Amerikaanse inheemse taalgroep) kyinha, kyiha.
Vaak wordt verondersteld dat de peper is genoemd naar Cayenne, de hoofdstad van Frans-Guyana. Deze stad heette echter tot 1777 La Ravardière. De vroege attestaties in het Engels (1756-96) zijn Cayan pepper, Chian, chyan, Kayan en Kyan. In 1782 komt voor het eerst de vorm Cayenne pepper voor, zonder twijfel volksetymologisch beïnvloed door de plaatsnaam; de oorspr. vormen zijn na 1800 al verdrongen.
20.   colporteren ww. 'aan de deur verkopen'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. colporteeren [1847; Sijs 2001], 'rondgaan met boeken of geschriften om die te verkopen' [1872; Dale], colporteeren 'langs de deuren te koop aanbieden' [1912; Kramers], kolporteerde (pret.) 'vertelde rond over een groep personen' [1920; WNT tuchthuis].
Ontleend aan Frans colporter 'rondvertellen over een groep personen' [1790; Rey], eerder al 'geschriften uitventen' [1690; Rey] en 'venten' [1539; Rey], uit een ouder *comporter 'dragen, vervoeren, met name om te verkopen' < Latijn comportāre 'bijeenbrengen', gevormd uit com- 'samen' en portāre 'dragen', zie port. In het Frans veranderde com- in col- onder invloed van de uitdrukking porter au col 'om de hals dragen, op de rug dragen, bij zich dragen om uit te venten', waardoor een vorm als Frans colporteur 'marskramer' [1389] kon ontstaan.
Colporteren is aan het Frans ontleend in de verengde betekenis 'verkopen van boeken of geschriften', in het WNT (1908) nog de enige betekenis, maar het heeft tegenwoordig weer de algemenere betekenis 'aan de deur verkopen', die het woord in het Frans oorspr. ook had. De Nederlandse Colportagewet uit 1973 geldt dan ook voor alle producten. Ook Engels colporteur 'verkoper aan de deur van (met name religieus) drukwerk' [1796; OED] en colportage 'verkoop van (met name religieuze) geschriften' [1846; OED] zijn ontleend aan het Frans in de verengde betekenis.
colportage Nnl. colportage 'rondgaan met boeken en geschriften om die aan de man te brengen' [1872; WL], colportage 'verkoop van religieuze geschriften' [1929; WNT Supp. auto II]. Ontleend aan Frans colportage [1725; Rey], een afleiding van het werkwoord colporter. ◆ colporteur zn. 'reiziger voor de boekhandel die intekenaren probeert te vinden' [1872; Dale], 'verkoper aan de deur; iemand die intekenaren of abonnementen zoekt, aanwerver van verzekeringen' [1912; Kramers], 'iemand die loterijbriefjes verkoopt' [1916; Koenen]. Ontleend aan Frans colporteur 'venter, marskramer' [1389; Rey], afleiding van het werkwoord colporter. Vermoedelijk had men in de 19e eeuw behoefte aan een deftig woord voor iemand die voor de boekhandel op pad ging.
Fries: kolportearje

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven