|
1.  |
leasen ww. 'huren' categorie: leenwoord Nnl. eerst als zn. leasing 'het huren van een auto of van apparatuur inclusief onderhoud voor een lange termijn' [1966; Voorthuysen 1967, 77], ook in samenstellingen als lease-overeenkomst, lease-contract [1967; Voorthuysen 1967], dan 'n auto leasen 'een auto huren volgens een lease-contract' [1974; WNT Aanv.]. Leasen is afgeleid van lease- in samenstellingen als hierboven genoemd. Lease- en leasing zijn ontleend aan Engels lease 'verpachten', leasing 'het pachten', oorspr. voornamelijk van onroerend goed. Het werkwoord lease is ontwikkeld uit Middelengels lesen [1475; BDE], een afleiding van het zn. lese 'pachtovereenkomst' [1384; BDE] (Nieuwengels lease), ontleend aan Normandisch les, Oudfrans lais 'aangeslibd land dat verpacht wordt door de staat' [1495; Rey], een afleiding van het werkwoord laisser 'laten, overlaten', ontwikkeld uit Latijn laxāre 'losmaken, loslaten e.d.', zie laxeren. Literatuur: W.D. Voorthuysen (1967), Leasing, Deventer Fries: lease
|
naar boven
|