1.   dolfijn zn. 'walvisachtig zoogdier (Delphinus)'
categorie:
leenwoord
Mnl. delfijn [1287; CG II, Nat.Bl.D], (mv.) dolphijns [1447; MNW], dolfijn 'dolfijn' [1478; MNHWS].
Wrsch. rechtstreeks uit Laatlatijn dalfinus 'dolfijn' een variant van Latijn delphīnus 'id.' (met el > al in de onbeklemtoonde lettergreep), overgenomen uit Grieks delphĩs, delphĩn (genitief delphĩnos) 'dolfijn'. Dit woord wordt geïnterpreteerd als 'het dier met de baarmoeder' (Grieks delphús): de dolfijn is een zoogdier. Ook is gedacht aan verband met Grieks delphax 'zeug, zwijn'. Ontlening via het Frans is niet wrsch., omdat het Oudfrans al de vorm daufin heeft [12e eeuw; PRobert], Frans dauphin.
Ook buiten het Nederlands komen vormen met -o- voor, bijv. Italiaans (dial.) dolfin, Portugees golfinho) en er zijn ook vormen met -u-, bijv. Italiaans (dial.) dupin, Servo-Kroatisch dupin; FEW postuleert op grond hiervan een Laatlatijnse variant *dulphinus.
Het woord heeft een ouder inheems woord, mnl. meerswijn, letterlijk 'zeevarken' [1477; Teuth.], vervangen, ook Oudsaksisch en Oudhoogduits meriswīn 'dolfijn'; ook hier bestond dus de associatie met een varken.
dolfinarium zn., 'gebouw met bassins waar dolfijnen worden gehouden'. Nnl. dolfinarium 'id.' [1975; WNT Aanv.]. Uit Engels dolphinarium [1969; OED] of in het Nederlands gevormd als afleiding van dolfijn met het internationaal achtervoegsel -arium 'gebouw of bouwsel voor het eerste deel van het woord'.


  naar boven