1.   dol 2 zn. 'pin'
categorie:
substraatwoord
Mnl. van enen cocghe dolle ende rodere 'van het roer en de dollen van een kogge' [1286; CG I, 1378], dol, daer die roeiryem tuschen leghet 'dol waar men de roeiriem tussen legt' [1477; Teuth.].
Mnd. dolle, dulle 'roeipen'; oe. þoll 'roeipen'; de vaak aangehaalde ofri. vorm tholl is een verkeerde lezing van tol 'tol'. Mogelijk hetzelfde woord als on. þolr 'boom, spar, balk'; in dat geval kan men misschien uitgaan van pgm. *þulna- 'balk, pen'.
De herkomst is onzeker. Verbinding met de wortel pie. *teuH / tuH - 'zwellen' (IEW 1080-85) is een slag in de lucht; bovendien zou die wortel een lange ū opleveren en is -ln- dan moeilijk te verklaren. Men vergelijkt Oudkerkslavisch tyl 'nek' (< ) en Litouws tulis 'pin in een wagenas' (< *), Grieks túle (ū), túlos 'gezwel, eelt, nagel' en (onwaarsch.) Sanskrit tūlam 'bos (bloemen), kwast'. Wrsch. een niet-Indo-Europees substraatwoord (*tul-).
Fries: dol


  naar boven