1.   uiterst bn. 'meest verwijderd, laatst'
categorie:
geleed woord
Onl. ūtristo 'het meest naar buiten gelegen', geattesteerd als vtriston (datief mv.) 'de buitenste delen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. utterste 'laatste', te utterst 'uiteindelijk' [beide 1240; Bern.], tote op den dach Dat si die werelt utterst sach '... voor het laatst zag' [1265-70; VMNW], Den vtersten mur 'de buitenste muur' [1285; VMNW], tsinen utersten daghe 'op zijn laatste dag' [1315; MNW].
Overtreffende trap van mnl. uter 'meer naarbuiten gelegen', een afleiding van uit; zie verder uiterlijk 1.
Fries: uterst


  naar boven