1.   burcht zn. 'slot, bolwerk'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Onl. in de plaatsnaam Tilliburgis 'Tilburg (Noord-Brabant)' [709; Künzel 348], burg 'stad' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. burch [1200; CG II, Servas]. Vormen met aangehechte slot-t zijn in het Middelnederlands nog zeldzaam: borcht [1350-1400; CG I, 136]. Ook het nnl. kent nog de t-loze variant burg.
Misschien verwant met berg 1 in de betekenis 'vluchtheuvel' of met het werkwoord bergen 'in veiligheid brengen', waarvan het de nultrap zou zijn. Het woord is mogelijk gecontamineerd met Latijn burgus 'massieve wachttoren' (dit i.v.m. de betekenis), zelf ontleend aan Grieks púrgos 'toren', dat voorkomt in een plaatsnaam als Grieks Pérgamos. Deze vormen duiden op een voor-Indo-Europees substraat en misschien heeft het Germaans burcht zelf ook aan het substraat ontleend en is er dus geen verband met berg. Het is verder ook mogelijk dat de Germaanse vorm het Latijnse woord heeft beïnvloed (Pfeifer 232-233). De slot-t van burcht is een latere ontwikkeling binnen het Nederlands. Bij de meeste Middelnederlandse vindplaatsen ontbreekt zij nog. Deze zogenaamde paragogische -t werd veelal achter een fricatief aan het eind van een woord toegevoegd. Andere gevallen die in de standaardtaal zijn terechtgekomen zijn bijv. hulst, kroost en rijst. Ook achter -l, -n of -r treedt dit verschijnsel op, zoals bijv. bij arend.
Os. burg, ohd. burg [8e eeuw] (nhd. Burg); ofri. burg (nfri. boarch); oe. burg, burh (ne. borough); on. borg 'hoogte, wal' (nzw. borg 'burcht'); got. baurgs 'stad; toren, burcht'; < pgm. *burg- (< pie. *bhrgh-), later *burgi-, een vorm die overgeleverd is in teutoburgiensis saltus 'Teutoburger Woud' [ca. 100; Tacitus Annales I, 60, 3].
Het woord werd vaak gebruikt voor de vorming van toponiemen, vooral bij plaatsnamen van voor het jaar 1000: Aardenburg (Zeeland), Middelburg (Zeeland). Later werd -burg afgewisseld door onder meer -stad, als in Willemstad en -poort, als in Nieuwpoort (West-Vlaanderen).
Germaans burg werd Frans bourg (bijv. Strasbourg < Straßburg).
Literatuur: C.B. van Haeringen (1938) "Over z.g. 'paragogische' consonanten in het Nederlands", in: NTg 32, 261-273, ook in Haeringen 1949; J. van Loon (2000) De ontstaansgeschiedenis van het begrip "Stad". Een bijdrage tot de diachrone semantiek en de sociaal-economische geschiedenis van Noord-West-Europa, inzonderheid de Nederlanden, Gent


  naar boven