1.   -ist achterv. 'uitoefenaar van, aanhanger van'
categorie:
leenwoord
De oorsprong van dit internationale achtervoegsel ligt in Grieks -istḗs, dat zelfstandige naamwoorden vormde bij werkwoorden met in de stam het element -iz-, bijv. baptistḗs 'doper' bij baptízein 'dopen', euangelistḗs 'evangelist' bij euangelízesthai 'het evangelie verkondigen', logistḗs 'rekenaar' bij logízesthai 'rekenen'. Het klassiek Latijn nam enkele van deze woorden over met -ista en deze reeks werd uitgebreid door christelijk-Latijnse schrijvers, bijv. evangelista, psalmista, catechista, agonista. Vooral in de tijd van de Renaissance begon men dit achtervoegsel te gebruiken voor het vormen van nieuwe woorden, eerst en vooral in de Romaanse talen en het Engels, en in mindere mate in de andere Europese talen. Een onderliggend werkwoord met -iz- (Latijn -izāre, Frans -iser, Engels -ise, -ize, Nederlands -iseren) is dan al geen voorwaarde meer.
De oudste Nederlandse woorden met -iste zijn ontleningen aan het Latijn, al dan niet via het Frans: mnl. ewangeliste [1240; Bern.] naast ewangelie, c(o)roniste 'kroniekschrijver' [1300-25; MNW-R] naast c(o)ronike, organiste 'organist' [1429; MNW organe], organist [1439; MNW orgale] van organe, en artiste, waarvoor zie artiest.
Later ontstaan ook inheemse vormingen met -ist, uit mnl. -iste met afval van de toonloze -e, en door analogiewerking ook -enist. Een vroeg voorbeeld is orgelist [1470; MNW schoutete] van orgele (vernederlandst uit organe). Hierop volgen andere benamingen van bespelers van muziekinstrumenten, zoals (in de oudste attestaties soms nog met -e) harpenist [1552; WNT zachtmoedig] naast wrsch. ouder harpenaer, luyteniste [1581; WNT luit I] naast mnl. lutenare, fluitenist [1657; WNT], klokkenist [1714; WNT versteken I]. Relatief oud zijn verder o.a. alchemist (zie alchemie), afgodist [1583; WNT Supp.], camerist 'kamerbewoner' [1526; WNT], kamerist 'lid van een rederijkerskamer' [1615; WNT], papist 'aanhanger van de paus' [1616; WNT], pennist 'klerk' [1724; WNT].
Zeer groot wordt de productiviteit van -ist pas in de 19e eeuw. De betekenissen van de nieuwe woorden zijn daarbij onder te verdelen in:
a) Beroepen, zoals machinist, bloemist, internist.
b) Aanhangers van een persoon, denkwijze, politieke stroming of kunststroming, zoals marxist, chauvinist, pacifist, optimist, activist, socialist, impressionist, waarnaast altijd een zn. op -isme staat.
c) Beoefenaars van een wetenschap, zoals anglist, romanist, waarnaast een zn. op -istiek staat.
Deze woorden zijn vaak internationaal en het is dan ook niet altijd goed uit te maken of zij inheems gevormd zijn of ontleend aan een andere West-Europese taal. Voor categorie c veronderstelt men ontlening aan het Duits.
Sommige woorden voor wetenschappers met -ist zijn in de 19e eeuw vervangen door een vorm zónder dat achtervoegsel, bijv. astronoom [1864; Calisch] voor ouder astronomist [1659; WNT], mineraloog [1824; Weiland] voor mineralogist [1805; WNT zwavelkies], etymoloog [1824; Weiland] voor etymologist [1689; WNT], NN econoom [1864; WNT] voor economist [1788; WNT Aanv.].


  naar boven