Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

41 tot 50 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



aveling
aver
averechts
averij
aversie
avocado
avond
avontuur
axel
axioma

azalea

azen
azijn
azuur
ba 1
ba 2
ba 3
baadje
baai 1
baai 2
baai 3


41.   azalea zn. 'sierstruik van het geslacht Rhododendron'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. azalea [1769; WNT Supp.].
Neologisme, bedacht door Linnaeus (1707-1778) op basis van het Griekse bn. azaléos 'droog, dor', omdat de plant het best op droge grond gedijde.
De azalea is een uit Azië afkomstige sierstruik, die in de 18e eeuw in Europa is ingevoerd.
Fries: asalea
42.   baccalaureaat zn. 'laagste academische graad (onder andere in Engeland, Frankrijk en Amerika)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. baeckelaris in de rechten [1599; Kil.]; nnl. baccalaureaat "de waardigheid van enen baccalaureus" [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans baccalauréat [1690; Rey], ouder bacalaureat [1624; Rey] < Neolatijn baccalaureatus, wellicht een hybride van middeleeuws Latijn baccalaureus 'jonge edelman' en middeleeuws Latijn bacchalariatus 'laagste rang in het koor der kanunniken'. Beïnvloeding door Latijn bacca laurea 'lauwerkrans' ligt voor de hand. Middeleeuws Latijn baccalaureus is wrsch. gevormd onder invloed van Middelfrans baccalaris, baccalare 'jonge edelman die nog niet tot ridder geslagen is'. De uiteindelijke herkomst van het woord is onbekend.
Frans bacchelier verenigde aanvankelijk de betekenissen 'jonge (edel)man; vrijer' en 'bezitter van de laagste academische graad' in één woord. Daarnaast staat Engels bachelor 'vrijgezel' (tegenwoordig niet noodzakelijkerwijs een jonge man) en 'bezitter van de laagste academische graad'. De betekenisontwikkeling van Frans bachelier en Engels bachelor 'iemand in het bezit van de laagste academische graad' kon door het feit dat zo iemand net met zijn loopbaan begon en daarom meestal nog ongetrouwd was, naar 'vrijgezel' gaan. Dezelfde redenering als bij Duits Junggeselle 'beginnende vakarbeider', later ook en vooral 'vrijgezel'.
Literatuur: Mesotten 1996, 319-320
43.   bacil zn. 'staaf- of kommavormige bacterie'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bacil [1895; WNT ziekte], met daarnaast ook bacillariën "stofdiertjes, eene soort van infusie-diertjes" [1855; Kramers], bacillen (alleen mv.) 'stofdiertjes; staafjes, kaarsjes' [1886; Kramers].
Gezien de vorm wrsch. via Frans bacille 'zekere bacterie', eerder al 'staafvormig insect of plantendeel' [1838; Rey], ontleend aan Neolatijn bacillus (mannelijk), bacillum 'bacil' < Latijn bacillum 'stokje, staafje', verkleinwoord van baculum 'stok, staf, scepter', verwant met Grieks báktron 'staaf', dat dezelfde stam is als in bacterie; zie ook imbeciel.
In het Frans bestond eerder al bacille 'Europese wandelende tak (Bacillus rossii)' [1842; Rey]. De bacillen zijn door de Duitse botanicus F. Cohn in 1872 genoemd naar hun vorm, waarbij hij zich waarschijnlijk op deze Franse term baseerde. Het is nu een internationaal woord en in strikte zin duidt het eigenlijk alleen het bacteriëngeslacht Bacillis aan. In het Nederlands daarentegen wordt het in ruimere zin gebruikt, waarmee het fungeert als synoniem van bacterie.
Fries: baksil, basil
44.   bacterie zn. 'eencellig organisme'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Bacterium 'klein organisme' [1868; WNT Aanv.], bactérium (ev.), bacteriën (mv.) "een draadvormige soort van infusie-diertjes" [1886; Kramers].
Ontleend aan Neolatijn bacterium [1838] < Grieks baktḗrion 'kleine stok, kleine staf', verkleinwoord bij baktēríā 'stok, staaf'; zie ook bacil.
De gelatiniseerde wetenschappelijke term is bedacht door de Duitse onderzoeker Christian Gottfried Ehrenberg (1795-1876). In 1683 werden bacteriën voor het eerst waargenomen door Antonie van Leeuwenhoek, die deze echter alleen met "levende dierkens" omschreef; toen er in de 19e eeuw op grotere schaal onderzoek naar werd gedaan, werd het organisme bacterium genoemd naar de uiterlijke, staafachtige vorm.
Literatuur: Mesotten 1996, 387
Fries: baktearje
45.   bakeliet zn. 'harde kunsthars' (als handelsnaam bakelite).
categorie:
leenwoord, eponiem, merknaam, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bakeliet [1908; WNT Aanv.], bakelite [1936; WNT koud I], bakeliet [1937; Verschueren].
Ontleend aan Engels bakelite [1909; OED], maar door de uitvinder zelf in zijn correspondentie een jaar eerder al bakeliet genoemd (WNT Aanv.). Genoemd naar de uitvinder, Leo Baekeland. Het achtervoegsel -iet, corresponderend met Latijn -ita (< Grieks -itēs), wordt in de scheikunde gebruikt ter aanduiding van allerlei stoffen en verbindingen en in de geologie voor namen van gesteenten en ertsen, zie bijv. bauxiet.
Bakeliet werd rond 1909 als eerste volledig synthetische kunsthars in Amerika op de markt gebracht door Leo Hendrik Arthur Baekeland (1863-1944), een Gentse chemicus die zich in Amerika had gevestigd. Het materiaal leent zich door het isolerend vermogen goed voor toepassingen met elektriciteit. Het werd zo populair dat de merknaam Bakelite de algemene aanduiding werd voor harsen van deze soort.
Literatuur: Sanders 1993
46.   bar 3 zn. 'eenheid van druk (105 Pa)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bar 'eenheid van druk' [1942; WNT Aanv.], -bar in millibar 'eenheid van luchtdruk' [1947; Koenen], bar 'eenheid van druk' [1950; Dale].
Internationaal neologisme, door het Nederlands wrsch. ontleend via Duits Bar of Engels bar, gevormd op basis van het eerste lid in barometer en dus teruggaand op Grieks báros 'zwaarte'.
De term is bedacht door de Noorse fysicus en meteoroloog V. Bjerkness en werd voor het eerst door hem gebruikt in een in het Duits gestelde publicatie uit 1906, Beiträge zur Physik der freien Atmosphäre (hierin bar, decibar, centibar, millibar 'eenheden van druk'), geciteerd door Bjerkness zelf in Quarterly Journal of the Royal Meteorological Society (april 1914, 160). Bar is wereldwijd in gebruik, maar behoort niet tot het internationaal eenhedenstelsel (SI).
Fries: bar
47.   barometer zn. 'luchtdrukmeter'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. barometer [1721; WNT wacholder], "Weerglas, of Barometer, is een Werktuig, geschikt om de zwaarte van den Dampkring op een gegeve plaats te onderzoeken" [1743; WNT weerglas].
Misschien via Frans baromètre [1666] uit Engels barometer [1665], een geleerd neologisme uit Grieks báros 'zwaarte' (verwant met goeroe, en zie ook bar 3) en métron 'maat' (zie meter 1).
Het instrument zelf is uitgevonden door Torricelli in 1643, maar de naam barometer is afkomstig van de Ierse scheikundige Robert Boyle (1627-1691). Pas later werd deze algemeen bekend. Uit de omschrijvingen die gegeven worden in oudere Nederlandse vreemde-talenwoordenboeken blijkt dat de vorm barometer, net als de meter zelf, nog niet bekend was in het Nederlands: zo wordt Frans baromètre omschreven met "een glaze pijp" [1697; Ende] resp. "een gelaese pyp, dienende om de swaerte van de locht aen te wysen, door middel van het quicksilver" [1707; Richelet]. Het Nederlands gebruikte bijv. lugtweeger, lugtmeeter: "Weerglas, Baroscopium of Barometer in 't Latyn en 't Grieks. ... De Waereld is de uitvindinge van den dubbelden Lugtweeger, den Heer Huygens verschuldigd" [1717; Marin].
Fries: barometer
48.   bauxiet zn. 'aluminiumerts'
categorie:
leenwoord, geoniem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. bauxiet 'witte of bruine delfstof' [1871; Sanders 1995].
Ontleend aan Frans bauxite 'aluminiumerts' [1928; Rey], ouder volksetymologisch gespeld beauxite [1837; Rey]. Het mineraal werd in 1821 bij Les Baux (Bouches-du-Rhône) gevonden en geanalyseerd door de Franse mijningenieur P. Berthier en naar de vindplaats genoemd, met het achtervoegsel -iet dat onder meer in de geologie wordt gebruikt voor namen van gesteenten en ertsen, en ook bijv. in bakeliet.
Fries: bauksyt
49.   benzine zn. 'soort brandstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. benzine 'soort koolwaterstof' [1861; WNT weren I].
Een neologisme, overgenomen uit Duits Benzin, een woord dat in 1833 door de Duitse chemicus Mitscherlich bedacht werd voor koolwaterstof die uit benzoëzuur gedistilleerd was. Het is een afleiding van benzoë, evenals benzol en benzeen.
Benzoëzuur werd aanvankelijk gewonnen uit de hars van de benzoëboom, die onder andere groeit in Sumatra en Java. Deze geurige hars met gebruiksmogelijkheden als reukstof en in de farmacie, kreeg in het Arabisch de naam lubān jāwī 'Javaanse wierook', een woordgroep die in de 15e eeuw in het Catalaans terechtkwam. Daar vatte men lu- op als het inheemse lidwoord lo, dat men dus kon weglaten. Het resultaat was benjui, dat gelatiniseerd werd tot benzoë.
Het Middelfrans kent voor 'benzoë' de vormen bengin [1515], benjoin [1525], benjoy [1535]; het Vroegnieuwnederlands onder meer benzoin, benjui, belzoin 'benzoë' [1608; WNT]. In vroege geschriften van de VOC treft men benjuin of benjuyn aan: Dit jaar zijn in Cambodja seven vaertuygen, soo van Manilha, Maccau als Malacca geweest, die veel benjuyn, gommalacca, wasch ende olyphantstanden vervoert hebben [1621; Coolhaas 1960]. Misschien is er bij de vormen op -n sprake van een contaminatie van benjui en Maleis menjan / Javaans (ke)mennjan 'wierook, benzoë'.
Literatuur: Littmann 1924, 86; Lokotsch 1927, 106; Philippa 1991
Fries: benzine
50.   bioscoop zn. 'filmtheater'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. De Biograaf - het toestel, dat dient om de levende beelden te projecteeren en dat daarom liever Bioscoop moest genoemd worden [1898; WNT Aanv.], 'soort toverlantaarn voor bewegende beelden' [1914; Bos], bioscopen (mv.) 'theaters waarin filmvoorstellingen plaatsvinden' [1912; WNT Aanv.], in de Cineac of in 'n andere Bios [1937; WNT Aanv.].
Bioscoop (met als verkorte vorm bios) is als neologisme gevormd op grond van het Grieks bíos 'leven', zie bio-, en het werkwoord skopeĩn 'kijken', zie -scoop, omdat het leek of men naar levende beelden keek.
Hoe het woord in het Nederlands is terechtgekomen is niet zeker. Een voorloper van de huidige techniek was in 1895 de Bioskop van de gebroeders Skladanowsky in Berlijn. Een andere voorloper was in 1891 de bioscope van de Fransman Georges Demény, een apparaat dat met behulp van diapositieven en een draaiende schijf de illusie van bewegende beelden op een doek wekte. Ook zou er in Frankrijk in 1898 nog een filmprojectietoestel zijn uitgevonden met dezelfde naam. De techniek van de kinematograaf (zie cinema) heeft al deze uitvindingen verdrongen, maar een ervan zal de aanleiding zijn geweest voor ons woord bioscoop. Later werd het ook gebruikt voor het gebouw waar de film wordt geprojecteerd, en in het hedendaagse Nederland is dit de enige betekenis.
In tegenstelling tot de meeste andere vormingen op basis van Griekse of Latijnse elementen bestaat het woord niet in andere moderne talen, behalve in het Nieuwfries (wellicht tegelijk met het Nederlands) en in het Servo-Kroatisch, dat naast kino in de spreektaal het woord bioskop kent, wellicht uit het Duits.
Literatuur: Sijs 1998, 62-65
Fries: bioskoop

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven