Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

291 tot 300 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



logement
logen
logenstraffen
logeren
logger
loggia
logica
-logie
logies
logisch

logistiek

logo
logopedie
lok
lokaal 1
lokaal 2
lokaliseren
loket
lokken
lol
lolbroek


291.   logistiek zn. 'goederenstroombeheersing'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. logistiek "wetenschap, die den tijd en de plaats, welke tot het uitvoeren eener taktische beweging noodig zijn, leert berekenen" [1855; Kramers], 'alle voorbereidingen en handelingen om militaire troepen van goederen en voorraden te voorzien', ook 'betreffende de logistiek' [beide 1961; Van Dale], logistiek (bn.) "slaande op aktiviteiten inzake de goederenstroombeheersing" [1977; Nevem], 'goederenstroombeheersing' in een rapport getiteld Eerste aanzet case studie logistiek regio Terneuzen [1979; Picarta].
Ontleend aan Frans logistique 'de theoretische organisatie van onderbrenging, transport en proviandering van militaire troepen' [1840; Rey], een neologisme geïntroduceerd door de Franse krijgskundige generaal Baron de Jomini (1779-1869) in zijn Précis de l'art de la guerre en gevormd bij logis 'onderdak, logies' zoals dat voorkwam in major général des logis 'kwartiermeester'. Het woord is verwant met logeren.
In het Amerikaans-Engels werd het Franse woord ontleend als logistics en is het sinds de Amerikaanse Burgeroorlog in de militaire betekenis algemeen gebruikelijk. Later ontstond een bedrijfseconomische toepassing [1947; OED] en in de jaren 1960 werd de betekenis nog algemener 'goederenstroombeheersing'. Deze laatste betekenis is overgenomen in het Nederlands.
Literatuur: Nevem (1977), Goederenstroombeheersing, begrippen en afkortingen, Den Haag
Fries: logistyk
292.   logopedie zn. 'stem- en spraakkunde'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. een internationaal congres voor logopaedie en phoniatrie [1924; NRC], logopedie [1926; NRC].
Wetenschappelijk neologisme, in 1924 als Duits Logopädie geïntroduceerd door de Oostenrijkse arts Emil Fröschels (1884-1972), grondlegger van de spraak- en stemgeneeskunde. Het is gevormd uit Grieks lógos 'woord', zie -logie, en paideía 'vorming' bij paĩs (genitief paidós) 'kind', zie pedo-.
De logopedie is het behandelen van stoornissen in de communicatie, met name spraak-, stem-, taal- en gehoorstoornissen en primaire mond- en keelfunctiestoornissen. Het is een paramedische wetenschap en ze onderscheidt zich daarmee van het medische specialisme foniatrie.
De term wordt gebruikt in o.a. Duitsland, Zwitserland, Italië, Nederland en België, maar in Frankrijk en in de Engelstalige gebieden zijn Frans logopédie, Engels logopedics ongebruikelijk; daar wordt deze wetenschap meestal orthophonie resp. speech therapy genoemd.
Fries: logopedy
293.   ludiek bn. 'speels'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Ik had voortdurend behoefte aan een adjectief bij spel, dat eenvoudig uitdrukt "wat tot spel of spelen behoort". Speelsch kon daartoe niet dienen, het heeft een te speciale nuance van beteekenis. Men veroorlove mij daarom het woord ludiek in te voeren [1938; Huizinga].
Neologisme, in 1938 geïntroduceerd door de historicus en cultuurfilosoof Johan Huizinga (1872-1945) als geleerde afleiding van Latijn lūdus 'spel', naar het voorbeeld van Frans ludique 'id.' [voor 1910; Rey], dat destijds alleen in psychologische geschriften voorkwam.
Huizinga gebruikte het woord in de inleiding van zijn standaardwerk Homo ludens. Aanvankelijk was ludiek vooral een erudiet woord, tot het werd opgepikt door de Amsterdamse schilder en publicist Constant Nieuwenhuys (1920-2005), die veel invloed had op de Provo-beweging in de jaren zestig. In 1966 spraken de provo's m.b.t. tot hun eigen doelstelling van een ludieke orde. Hun happenings 'vreedzame demonstraties met een speels karakter' werden door de buitenwereld ook wel ludieke acties genoemd. Later kreeg het begrip ludieke actie een bredere inhoud: elke speels vormgegeven doch serieuze openbare bezigheid kan ludiek genoemd worden.
Literatuur: J. Huizinga (1938), Homo ludens: proeve eener bepaling van het spel-element in de cultuur, Haarlem
Fries: ludyk
294.   lymf(e) zn. 'lichaamsvloeistof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. eerst in de Latijnse vorm lympha 'kleurloos lichaamsvocht' in dat ... de lympha daar uit lekte, en ... een water-zucht of water-geswel maakte [1689; WNT watervat]; nnl. de lympha in de kleine vaten [1777; WNT rheuma], daarna lymphe "bloed- of aderwater, een kleverig geel water, hetwelk zich in het bloed bevindt" [1824; Weiland], lymphe "watervocht, des ligchaams" [1846; WNT watervocht].
Ontleend aan wetenschappelijk Latijn lympha 'vloeistof', klassiek Latijn 'helder water, bronwater', in het meervoud Lymphae 'bronnimfen', met dissimilatie ontleend aan Grieks númphē 'waternimf, bronnimf', zie nimf. De Latijnse vorm lympha werd in de 19e eeuw vervangen door lymfe, misschien onder invloed van het eveneens op deze Latijnse vorm teruggaande Frans lymphe 'een der lichaamssappen' [ca. 1500; TLF], eerder al limphe 'id.' [1442; TLF].
Lympha was in de middeleeuwse geneeskunst de naam van een der vier lichaamssappen, zie humeur. De Italiaanse anatoom Caspar Asellius of Gasparo Asellio (1581- ca. 1626) ontdekte in 1622 de lymfevaten, die de kleurloze, gelige of melkachtige weefselvloeistof uit het lichaam opnemen; hij noemde ze venea lacteae 'melkvaten'.
Fries: lymfe
295.   lysol zn. 'ontsmettingsmiddel'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. lysol 'ontsmettingsmiddel' in carbolzuur en dergelijke stoffen, als ... lysol [1894; weekblad Eigen Haard, 383a], uit vrees voor infectie droppelde ik er wat verdunde lysol op [1904; Groene Amsterdammer].
Internationale wetenschappelijke term, gevormd op basis van Grieks lúsis 'het losmaken', verwant met los 1, met een achtervoegsel -ol dat gebaseerd is op Latijn oleum 'olie', zie olie.
Fries: lysol
296.   magnesium zn. 'scheikundig element (Mg)'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. magnesium "manganèse" (= mangaanoxide) [1791; Vad.lett., 335], magnesium 'magnesium' [1834; WNT zilverwit I].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, ontleend aan Neolatijn magnesium [1762; TLF], dat is gevormd met het achtervoegsel -ium zoals dat in de meeste wetenschappelijke namen van scheikundige elementen voorkomt, bij het middeleeuws-Latijnse magnesia, dat ook in het Nederlands is ontleend [1679; WNT vuil I]. Magnesia werd voor verschillende verbindingen (zowel van mangaan als van magnesium) gebruikt, uit middeleeuws Latijn magnesia, ontleend aan middeleeuws Grieks magnesía, dat, mogelijk via klassiek Grieks magnēsíē líthos 'magnetische steen', genoemd is naar het Thessalisch schiereiland of een Klein-Aziatische plaats Magnēsía, waar magneeterts voorkomt. Zie magneet.
Het element magnesium werd pas in 1808 geïsoleerd door Sir Humphry Davy (1778-1829). Hij noemde het magnium omdat de naam magnesium al werd gebruikt voor de stof manganese (Engels) of manganèse (Frans). Zie verder mangaan. Toch werd magnesium al snel voor het nieuwe element gebruikt, als eerste door Davy zelf [1812; OED].
Fries: magnesium
297.   magnetisme
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Zie: magneet
298.   magnetron zn. 'oven waarin voedsel door elektromagnetische golven wordt verhit'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping, bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. magnetron 'instrument dat microgolfstraling genereert' in z.g. magnetrons, een speciaal type oscillatorlamp [1933; Vaderland], vooral in samenstellingen, bijv. magnetronlampen [1937; Vaderland], magnetronoven 'oven waarin voedsel d.m.v. microgolfstraling kan worden verwarmd' [1981; Kramers II], vervolgens magnetron 'id.' [1984; Van Dale HN].
Internationaal neologisme, in 1920 geïntroduceerd door de Amerikaanse natuurkundige Albert W. Hull (1880-1966) bij de ontwikkeling van de magnetron, een bepaald type elektronenbuis waarvan o.a. een permanente magneet deel uitmaakte. Het woord is gevormd bij magneet met een achtervoegsel -tron dat in die periode werd gebruikt voor diverse andere nieuwe typen elektronenbuis en dat teruggaat op Grieks -tron, waarmee instrumentnamen werden afgeleid, bijv. phóbetron 'vogelverschrikker', kínētron 'roerstaaf', émplastron 'pleisterzalf' (zie pleister).
Een van de bekendste toepassingen van de magnetron in de oorspr. technische betekenis van het woord is de microgolfoven [1986; Picarta], leenvertaling van Engels microwave oven [1965; OED]. In het NN heet dit apparaat al sinds de introductie ervan magnetronoven en algauw kortweg magnetron. In het BN spreekt men nog altijd van microgolfoven of kortweg microgolf [2000; Standaard].
Fries: magnetron
299.   manometer zn. 'drukmeter'
categorie:
geleed woord, geleerde schepping
Nnl. mano- en hygrometers 'druk- en luchtvochtigheidsmeters' [1751; WNT Aanv.], het gebruik der manometers, om ... de kracht des stooms te leeren kennen [1843; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans manomètre 'drukmeter' [1705; TLF], geleerde vorming op basis van Grieks mānós 'dun, los, zeldzaam', waarvan een woorddeel mano- 'gas-, druk-' werd gevormd, en Frans mètre 'maat, meetinstrument', zie meter 1. De verdere herkomst van Grieks mānós is onzeker.
Manometers worden gebruikt voor het meten van de druk van gassen en vloeistoffen.
Fries: manometer
300.   mantelzorg zn. 'zorg in een kleine groep, waarvan de leden onderling in relatie staan'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. mantelzorg [1971; Hattinga Verschure 1977].
J.C.M. Hattinga Verschure introduceerde dit begrip in 1971 als een van de drie kaders van zorgverlening, naast zelfzorg en professionele zorg. De 'kleine groep' is in de praktijk vaak een gezin, maar kan ook bijv. een familie, een buurt, een gemeenschap van geloofsgenoten of een groepje lotgenoten zijn. De zorg die men binnen zo'n groep aan elkaar verleent is "voor elk lid van de groep als een mantel, die verwarmt, beschut en beveiligt," aldus Hattinga Verschures motivatie.
Haar analyse van zelfzorg en mantelzorg omvatte destijds ook de normale zorg voor bijv. eigen eten resp. eigen kinderen. Tegenwoordig spreekt men meestal alleen van mantelzorg bij zorg aan personen met vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen. Van (bereidheid tot) wederkerigheid, bij Hattinga Verschure nog een definiërend kenmerk van mantelzorg, is lang niet altijd meer sprake.
Literatuur: J.C.M. Hattinga Verschure (1977), Het verschijnsel zorg, Lochem, 80-81

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven