Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

201 tot 210 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



gracht
gracieus
gradatie
gradueel
gradueren
graf
graffiti
graffito
graficus
-grafie

grafiek 1

grafiek 2
grafiet
grafisch
grafologie
grafoloog
gram 1
gram 2
gram 3
grammatica
grammofoon


201.   grafiek 1 zn. 'tekenkunst, prentkunst'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. graphica 'schrijfkunst, tekenkunst' [1824; Weiland], graphiek 'diplomatische schrijfkunde' [1832; Weiland], 'de schrijfkunst, teken- of schilderkunst' [1847; Kramers], onder prentkunst (grafische kunst, grafiek) verstaat men alle kunstwerken, die gemaakt zijn volgens verschillende kunsttechnieken, welke gemeen hebben dat ze het de kunstenaar (graficus) mogelijk maken om zijn kunstwerk door middel van een drukpers te vermenigvuldigen [1959; WNT Aanv.], grafiek 'prenten' [1976; van Dale].
Internationale kunsthistorische term, gevormd op basis van het Latijnse bn. graphicus 'schilderachtig, het schilderen waard; betreffende de tekenkunst of schrijfkunst' en van Grieks graphikḕ (tékhnē) '(de kunst van) het schrijven of tekenen', afleiding van gráphein 'krassen, schrijven, tekenen', zie -grafie. In deze betekenis bij ons mogelijk ontleend aan Duits Graphik dat sedert eind 18e eeuw de betekenis 'tekenkunst' had (eerder al 'schrijfkunst' [18e eeuw; Pfeifer]).
graficus zn. 'beoefenaar van een der grafische kunsten of vakken'. Nnl. een graphicus of een colorist 'een voornamelijk met lijnen of met kleuren bezig zijnd kunstenaar' [1953; WNT Aanv.], graficus 'maker van gravures' [1959; WNT reproductie], grafici (mv.) 'boekvervaardigers, drukwerkspecialisten' [1966; WNT Aanv. gis II]. Gevormd bij het zn. naar analogie van andere woordparen op -iek en -icus, zoals muziek/musicus. ◆ grafisch bn. 'de prent of drukkunst betreffende; met figuren en prenten'. Nnl. graphisch 'schrijfkunstig, beschrijvend; sierlijk, meesterlijk', graphische figuren 'schrijftekens' [beide 1824; Weiland], 'door figuren opgehelderd, beschrijvend, tekenend' [1847; Kramers], door lijnen voorgesteld ... zulke graphische voorstellingen ... bij statistieke opgaven [1875; WNT Aanv.], symbolisch en graphisch 'symbolisch en beeldend' [1906; WNT plastisch], de grafische kunsten 'prentkunst, kopergravure, lithografie, houtsnijkunst enz.' [1914; van Dale], de grafische vakken, grafische industrie 'de boekdrukkerij en de nijverheid van het vervaardigen van clichés en reproducties' [1950; van Dale]. Afleiding van het zn. of gebaseerd op Latijn graphicus. Moderne betekenis ook onder invloed van grafiek 2.
202.   grafiek 2 zn. 'lijnvormige voorstelling van numerieke gegevens'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. graphiek 'overzichtelijke voorstelling door lijnen en tekens' [1910; Kramers II].
Internationale wiskundige term, gevormd op basis van Grieks graphikḕ (tékhnē) '(de kunst van) het schrijven of tekenen', afleiding van gráphein 'krassen, schrijven, tekenen', zie -grafie. In deze betekenis ontleend aan Frans graphique 'lijnvormige voorstelling van de relatie tussen gegevens' [voor 1877; Rey], eerder al als bn. graphique 'betreffende de schrijfkunst' [1801; Rey] en 'betreffende tekeningen, figuren' [1762; Rey].
203.   grafiet zn. 'vorm van zuivere koolstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. koolstof komt in de natuur voor (als ...) graphit en anthracit ... [1831; WNT Aanv.], graphiet "potlooderts, zwart teekenkrijt, een brandbaar mineraal, eene verscheidenheid der koolstof, verontreinigd door toevallige inmengselen van ijzerhoudende aarde" [1847; Kramers], grafiet voor het poetsen van ijzerwerk, voor het smeren van machinedelen ter vermindering der wrijving [1869; WNT Aanv.].
Internationale wetenschappelijke term uit Hoogduits Graphit, in 1789 gevormd door de Duitse geoloog en mineraloog Abraham Gottlob Werner (1749-1817) op basis van Grieks gráphein 'schrijven', zie -grafie, vanwege de toepassing van het mineraal in schrijf- en tekenstiften.
204.   grafologie zn. 'handschriftkunde'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. graphologie 'de kunst om de mensen uit hun handschrift te leren kennen' [1886; Kramers].
Internationale term, rond 1868 en 1877 gevormd door de Franse abt Jean-Hippolyte Michon (1806-1881), uit Grieks gráphein 'schrijven', zie -grafie en Grieks -logiā 'studie, onderzoek', zie -logie. In het Nederlands wrsch. ontleend uit het Frans.
De grafologie houdt zich bezig met het bepalen van iemands aanleg en karaktereigenschappen door bestudering van zijn handschrift.
grafoloog zn. 'handschriftkundige'. Nnl. grapholoog 'schriftkundige, die uit iemands handschrift zijn karakter weet te bepalen' [1896; Woordenschat], de grafoloog van het Gerechtelijke Laboratorium 'forensisch schriftexpert, iemand die handschriften of handtekeningen bestudeert op overeenkomsten of echtheid' [1998; Volkskrant].
205.   grafoloog
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Zie: grafologie
206.   grammofoon zn. 'platenspeler'
categorie:
leenwoord, merknaam, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. phonografen en grammophonen 'apparaten die geluid kunnen opnemen en weergeven' [1894; WNT Aanv.], gramophonen gierden en galmden [1912; WNT Aanv.].
Internationaal woord, ontleend aan Engels gramophone, oorspronkelijk een merknaam voor een apparaat, waarmee geluid wordt afgespeeld dat is vastgelegd op een plaat, in 1887 uitgevonden en gedeponeerd door de in Duitsland geboren Amerikaan Emile Berliner (1851-1929). De naam gramophone is wrsch. gevormd door omzetting van de samenstellende delen van het woord phonogram 'opname gemaakt door een phonograph'. De naam phonograph was in 1863 bedacht voor een apparaat dat de muziek van toetsinstrumenten kon registreren en werd in 1877 toegepast op de uitvinding van Thomas Edison waarmee geluid op een wasrol kon worden vastgelegd en afgespeeld (OED). Phonogram is gevormd uit Grieks phōnḗ 'klank', zie fonetisch, en het element -gram 'het geschrevene' (bij Grieks gráphein 'schrijven', zie -grafie).
207.   granuleren ww. 'korrelig worden of maken'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. omdat het koel roet ... granuleert, dat is te segghen, tot kleyne bollekens verstyft 'omdat het koude (kaars)vet granuleert, d.w.z. stolt tot kleine bolletjes' [1624; WNT Aanv.]; nnl. gegranuleerde kalkspaath 'korrelig gemaakte kalkspaat' [1780; WNT Aanv. gegranuleerd], granuleren of greineren 'korrelen, korrelig maken, in korreltjes veranderen' [1847; Kramers], granuleren 'natuurlijk genezen van een wond' (= d.m.v. het ontstaan van korrelig weefsel) [1912; Kramers].
Internationale wetenschappelijke term, bedacht als granulieren door de Zwitserse arts en alchemist Paracelsus (1493-1541) als term in de metallurgie, op basis van Laatlatijn granulus 'korreltje', verkleinwoord van Latijn grēnum 'korrel', zie graan. Het is niet duidelijk of granuleren rechtstreeks aan het Duits is ontleend of via Frans granuler 'korrelig maken' [1611; Rey].
granulaat zn. 'korrelige massa, product van granuleren'. Nnl. granulaat 'gekorreld product' [1954; WNT Aanv.]. Afleiding van granulatie in de technische betekenis 'het doen veranderen in korrels'.
208.   gravitatie zn. 'zwaartekracht'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. gravitatie 'zwaartekracht' [1832; Weiland], 'zwaartekracht, werking van de eigen zwaarte, wederzijdse aantrekking der hemellichamen' [1847; Kramers].
Internationaal wetenschappelijk neologisme (bijv. Engels gravitation [1645; OED], Frans gravitation [1717; Rey]), wrsch. bedacht als wetenschappelijk Neolatijn gravitatio 'id.', bij het werkwoord gravitare 'druk of kracht uitoefenen', gevormd op basis van Latijn gravitās (genitief gravitātis) 'zwaarte, druk', een afleiding van gravis 'zwaar, belangrijk'.
Latijn gravis is verwant met: Gotisch kaúrus 'zwaar' (zonder andere Germaanse verwanten); Grieks barús 'zwaar' (zie barometer, bariton); Sanskrit gurú- 'zwaar', zie goeroe; bij de wortel pie. *gwerh2- (IEW 476), waarbij wrsch. ook bruut.
In het Nederlands werd eerder al het woord zwaartekracht gebruikt, dat in het gewone spraakgebruik veel frequenter is dan gravitatie.
209.   gynaecologie zn. 'vrouwengeneeskunde'
categorie:
geleerde schepping, leenwoord
Nnl. gynaecologie, gynaeologie "leer of geleerde verhandeling over de vrouwen, beschrijving der vrouwen" [1832; Weiland], "de vrouwenkunde, de leer van de natuur en de ziekten van het vrouwelijk geslacht" [1847; Kramers], gynæcologie "de wetenschap die alle leervakken vereenigt, die het vrouwelijk organisme betreffen" [1883; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Grieks gunaiko-, de niet goed te verklaren verbogen vorm van het zn. gunḗ 'vrouw', zie kween 'oud wijf', en -logie 'leer, wetenschap'. In het Nederlands waarschijnlijk in navolging van het eerder geattesteerde Duits Gynäkologie [eind 18e eeuw; Pfeifer] of Frans gynécologie [1823; Rey].
gynaecoloog zn. 'vrouwenarts'. Nnl. ostetricatoren die tevens gynaecologen zijn 'verloskundigen die tevens vrouwenartsen zijn' [1892; Groene Amsterdammer]. Afgeleid van gynaecologie, naar analogie van andere woordparen op -logie, -loog.
Fries: gynekology ◆ gynekolooch
210.   gyrokompas
categorie:
geleerde schepping, leenwoord
Zie: gyroscoop

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven