1.   accordeon zn. 'trekharmonica'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. accordeon "de naam van een nieuw speeltuig met toetsen en blaasbalg" [1847; Kramers].
Via Frans accordéon [1833] ontleend aan Duits Akkordion, tegenwoordig onder Franse invloed weer Akkordeon, zo genoemd omdat de bassen in akkoorden zijn geordend.
Het instrument werd in 1822 uitgevonden door Christian Friedrich Ludwig Buschmann (1805-1864) in Berlijn, die ook de mondharmonica (zie harmonica) heeft uitgevonden in 1821. Hij noemde het instrument handaeoline. De naam Accordion werd in 1829 bedacht door Cyrillus Demian (1772-1847) uit Wenen en wel uit akkoord naar het voorbeeld van Orchestrion 'muziekinstrument dat de geluiden van blaasinstrumenten nabootst'. De vorm met -e- is mogelijk ontstaan onder invloed van Frans orphéon 'zanggezelschap'.
Fries: akkordeon
2.   accumulator zn. 'apparaat voor het opslaan van elektrische energie'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. accumulateur 'apparaat voor het opslaan van energie' [1875; WNT Supp.], accumulator [1908; WNT Supp.].
Internationaal woord, gezien de uitgang eerst ontleend aan het Frans [1870; Rey], maar al eerder bestaand als Engels accumulator 'id.' [1833; OED], en nog eerder, zowel in het Frans als het Engels, in de betekenis 'hij die verzamelt, ophoopt' ontleend aan Latijn accumulātor 'id.', nomen agentis bij accumulāre 'ophopen, opstapelen', gevormd uit ad- en cumulāre 'stapelen', afleiding van cumulus 'stapel', een woord van onduidelijke herkomst.
accu zn. 'accumulator'. Nnl. accu [1919; WNT]. Verkorte vorm van accumulator. ◆ accumuleren ww. 'opeenstapelen'. Vnnl. accumuleren [1524; MNHWS]. Al dan niet via Frans accumuler [begin 14e eeuw] ontleend aan Latijn accumulāre. Zonder voorvoegsel, maar met weinig semantisch verschil, ook. ◆ cumuleren ww. 'opeenhopen'. Vnnl. cumuleren 'id.' [1650; Hofman]. Ontleend via Frans cumuler 'id.' aan Latijn cumulāre.
Fries: akku
3.   aceton zn. 'azijngeest, dimethylketon'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. aceton [1898; Dale].
Ontleend aan Frans acétone [1833], gevormd van Latijn acētum 'azijn' (zie azijn), met het chemisch achtervoegsel -on(e) 'derivaat, met name een der ketonen', dat teruggaat op het Griekse achtervoegsel -ōnē.
4.   acetyleen zn. 'gasvormige onverzadigde koolwaterstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. acetyleen [1907; Koenen].
Ontleend aan Frans acétylène [1862], gevormd van acétyl, van Latijn acetum 'zuur, azijn' (zie azijn), met de chemische achtervoegsele -yl(e) (< Grieks hūlē 'brandhout, bos, materiaal, materie, stof') en -ène 'derivaat'.
De naam is bedacht in 1836 door de uitvinder, de Franse chemicus M.P.E. Berthelot, en gevormd op basis van het woord acetyl, bedacht door de Duitse chemicus J. von Liebig, schrijver van het 9-delige Handwörterbuch der Chemie (1837-1864).
5.   acupunctuur zn. 'geneeswijze met naalden'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. acupunctuur "die kunstverrigting bij rheumatische of jichtige pijnen, met eene gouden of andere naald in het pijnlijke deel te steken" [1832; Weiland].
Gevormd als term van de medische vaktaal uit Latijn acus 'naald' (zie eg) en punctūra 'prik, steek', bij het werkwoord pungere 'steken' (zie punt).
Acupunctuur "was oorspronkelijk het brengen van metalen naalden in verschillende deelen van het ligchaam; later trachtte men die werking nog te versterken door de uiteinden dier naalden met de palen van electrische of galvanische toestellen in verbinding te brengen. Men gebruikt het tegen zenuwaandoeningen, om sommige gezwellen te doen verdwijnen, enz." [1857; Volks-encyclopaedie]. Acupunctuur stamt uit China. Jezuïeten-missionarissen uit China berichtten in de 17e-18e eeuw over deze methode; van hen stamt ook de naam.
Literatuur: P. Baumberger (1970) Encyclopaedia Universalis 17, Paris, 188
Fries: akupunktuer
6.   adequaat bn. 'overeenkomstig, gepast'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. adequaat "evenmaatigh" [1658; Meijer].
Oorspr. binnen de wetenschapstaal ontleend aan Latijn adaequātus, het verl.deelw. van adaequāre 'gelijk maken, evenaren', bij het bn. aequus 'gelijk', van onbekende verdere herkomst.
Fries: adekwaat
7.   adrenaline zn. 'hormoon uit de bijnierschors'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. adrenaline [1910; Bauwens].
Internationaal neologisme, gevormd uit ad- 'tot, bij', Latijn rēnēs 'nieren' en het chemisch achtervoegsel -in(e) < Latijn -īna, -īnus 'behorend tot, van de aard van'.
Het hormoon werd voor het eerst geïsoleerd in 1901 door de Japanse biochemicus Jokichi Takamine, die het onder de naam adrenaline liet patenteren. In de meeste talen, waaronder het Nederlands, is dit ook de algemene aanduiding voor de stof geworden. In de Verenigde Staten en Japan, althans in de medische taal, werd echter vanwege de patentregelgeving van begin af aan de naam epinephrine gebruikelijker. Deze naam werd al in 1897 voorgesteld door de Amerikaan John Abel op basis van de Griekse elementen epí 'op' en nephrós 'nier'.
Fries: adrenaline
8.   aerobics zn. mv. 'conditietraining op het ritme van muziek'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. aerobics [1984; Reinsma].
Ontleend aan Engels aerobics [1969], gevormd naar het bn. aerobic 'van zuurstof afhangend' < Frans aérobe 'id.', door Louis Pasteur (1822-1895) als wetenschappelijke term gevormd uit Grieks āero- 'lucht-' en bíos 'leven'. De meervoudvorming in het Engels is analoog aan die in athletics 'gymnastiek, atletiek' en gymnastics 'turnen, gymnastiek'.
Verklaringen voor de naam zijn o.a.: de inspanning bij de gymnastiek wordt zodanig gedoseerd dat de zuurstofbehoefte steeds door de ademhaling wordt gedekt, zodat langdurige inspanning mogelijk is; de weefsels worden goed van zuurstof voorzien; goede ademhaling wordt bevorderd.
9.   afasie zn. 'onvermogen tot taalgebruik'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. aphasie 'sprakeloosheid' [1910; Bauwens].
Een internationaal woord op basis van Grieks aphasía 'onvermogen om te spreken', gevormd uit a- 'niet, zonder' en phāsis 'spraak' bij het werkwoord phānai 'spreken', zie faam.
De moderne neurologische en linguïstische bestudering van afasie is op gang gekomen met de studies van de Franse neuroloog Broca (1865) en de Duitse neuroloog Wernicke (1874); het internationale woord is daarop ook in Nederlandse vakkringen in gebruik genomen.
Literatuur: W. Bright (1992) International Encyclopedia of Linguistics, New York
Fries: afasy
10.   akoestiek zn. 'leer van klank en geluid'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. acoustiek 'gehoorleer' [1856; WNT trilling I], accoustiek [1915; WNT], akoestiek [1956; Dale Hwb].
Ontleend aan Frans acoustique [1700], gevormd naar het Griekse bn. akoustikós 'het horen betreffend', dat is afgeleid van akoustós 'hoorbaar' bij het werkwoord akoúein 'horen', misschien verwant met horen.
Het zn. werd in 1700 in Frankrijk voorgesteld als naam voor 'geluidsleer', maar bestond daar al eerder als bn. voor 'het gehoor betreffend' zoals in nerf acoustique 'gehoorzenuw' [1701]; het Engelse bn. acoustic 'het horen betreffend' werd al voor de 17e eeuw aan het Frans ontleend.
Het gebruik in Nederland is tamelijk recent; Marin 1793b vertaalt het Franse zn. nog met 'toonkunst'.
Fries: akoestyk

Volgende 10 lemmata
  naar boven