1.   plateel zn. 'soort aardewerk'
categorie:
leenwoord
Mnl. platele, plateel 'platte schaal, schotel' in .i. guldine platele 'een gouden schotel' [1285; VMNW], een selverijn plateel 'een zilveren schotel' [1300-25; MNW-R], en erden platteele 'een aarden schotel' [1477; Teuth.]; vnnl. Twee porsaleyne platteelen [1601; iWNT], dan in samenstellingen meestal 'soort aardewerk', bijv. in De neeringe van platteelbacken [1620; iWNT], Platteel-aerde 'aarde die geschikt is voor de plateelbakkerij' [1637; iWNT], niet samengesteld Platiel, Plattielwerk "fyn aardewerk, Delfs Porcelein" [1717; Marin].
Ontleend aan Oudfrans platel 'plaat, bord' [1200-50; TLF] (Nieuwfrans plateau), afgeleid van plat 'bord' [1119; TLF], zelfstandig gebruik van het bn. plat 'plat', zie plat 1. De Vlaamse variant pateel gaat terug op Frans patelle < Latijn patella 'drinkschaaltje', verkleinwoord van patina 'schotel'.
Oorspr. is (de) plateel 'schotel' een voorwerpsnaam. Platelen konden van diverse materialen worden gemaakt, waaronder porselein en aardewerk. Deze betekenis is verouderd, maar plaatselijk nog bekend in de samenstelling gatenplateel (gatenpateel, gatepetiel) 'soort vergiet'. In de 17e eeuw ontstond in diverse Hollandse en Friese steden het ambacht van het plateelbakken: naar het voorbeeld van het populaire, maar dure Chinese porselein werd hoogwaardig Hollands aardewerk (faience) vervaardigd en met figuren beschilderd. De verschillende samenstellingen met plateel- in deze betekenis leidden in deze periode tot een nieuw collectief (het) plateel als benaming voor dit soort aardewerk (o.a. Delfts blauw).
Fries: pletiele 'schotel', platiel 'aardwerk'


  naar boven