1.   plasma zn. 'vloeibare, kleurloze massa'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. plasma 'vorming, vorm' [1832; Weiland plasis], 'beeld, beeldwerk' [1847; Kramers], 'basisbestanddeel van plantaardige en dierlijke cellen, celvocht' in De uitstorting van eene voor ontwikkeling vatbare stof (plasma s. cytoblastema) [1855; iWNT uitstorting], 'vloeibare, kleurloze basisvloeistof van bloed' [1920; iWNT], 'geïoniseerde gasmassa' [1929; iWNT atoom].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, naar Latijn plasma 'maaksel, schepsel' en Grieks plásma 'boetseerwerk; beeltenis, beeld', een nomen actionis bij plássein 'vormen, modelleren, kneden', een woord van niet-Indo-Europese herkomst.
De klassieke betekenis 'vorm, beeld' is in het Nederlands buiten de woordenboeken niet aangetroffen. In de biologische betekenis 'celvocht' is het woord wrsch. voor het eerst in het Duits gebruikt; de gewone wetenschappelijke term voor dit vocht is tegenwoordig cytoplasma. Ook de fysiologische betekenis 'bloedplasma' heeft haar oorsprong in het Duits: Blutplasma [1840; Schulz], Plasma [19e eeuw; Schulz]. De natuurkundige betekenis komt uit Engels plasma [begin 20e eeuw; ShOED].
Zie ook plastic en pleister.
Fries: plasma


  naar boven