1.   plan zn. 'ontwerp; voornemen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. plaan 'plattegrond' [1674; WNT]; nnl. plan 'uitgewerkt ontwerp van een bouwwerk' in Bestekken, Plans, Uytreekeningen 'bestekken, ontwerpen, berekeningen' [1714; WNT], plan 'voornemen' [1784-85; WNT], 'de wijze waarop men denkt te handelen om een bepaald doel te bereiken' [1784-85; WNT], 'ontwerp voor ruimtelijke ordening' [1930-31; WNT].
Ontleend aan Frans plan, in de 16e eeuw ontstaan als nevenvorm (onder invloed van plan 'vlakte' uit Latijn plānus, zie plein) van Middelfrans plant 'grondoppervlak van een bouwwerk' [1520-46; TLF], bij uitbreiding 'bouwtekening als projectie op een horizontaal vlak' [1538; TLF] en (al in de vorm plan) 'ontwerp van een project' [1627; TLF]. De Middelfranse vorm is wrsch. afgeleid van Frans planter 'planten', ontleend aan Latijn plantāre '(be)planten, poten, stekken', oorspr. 'met de voet(zool) de grond aanstampen', afgeleid van Latijn planta 'voetzool', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is. Volgens anderen is plant echter ontleend aan Italiaans pianta 'gewas; voetzool' [voor 1321; DELI], 'geografische kaart; projectie op een horizontaal vlak', ontleend aan Latijn planta.
Fries: plan


  naar boven