1.   plat 1 bn. 'vlak; eenvoudig; niet bruisend'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst in samenstellingen, in de toenaam Platevoet 'Platvoet' [1232; Debrabandere 2003] en in al platuisch alse but 'alle platvissen zoals bot' [1287; CG II], dan plat 'onbebouwd, vlak' in metten ... platten lande van Brabant 'met het Brabantse platteland' [1388; MNW]; vnnl. 'eenvoudig' in plat en boers zijn van ghestalt 'alledaags en boers van gestalte zijn' [1615; WNT]; nnl. platte wijn 'smakeloze wijn, zacht van smaak' [1710; WNT], 'onbeschaafd' in platte uitdrukking [1864; Calisch], plat spreken "in dialect" [1898; Van Dale].
Ontleend aan Frans plat 'vlak' [1080; Rey], 'eenvoudig, zacht van smaak' [1316; Rey], ontwikkeld uit vulgair Latijn *plattus 'vlak, glad', dat wrsch. ontleend is aan Grieks platús 'wijd, vlak'. In de Romaanse talen in West-Europa is het woord algemeen verspreid in de betekenis 'plat, stomp', o.a. als Italiaans piatto, Spaans en Portugees chato. Het Romaanse woord is verder alleen ontleend in het Nederduitse en Nederrijnse taalgebied. De oudste Germaanse vindplaats is Middelhoogduits (Rijnland) blat [eind 13e eeuw; Frings 1968, 399].
Grieks platús 'wijd, vlak' is verwant met: Sanskrit prthú- 'wijd, breed'; Avestisch pərəthu- 'id.'; < pie. *pleth2- 'wijd' (IEW 833).
De combinatie platteland komt ook in het Frans voor, plat pays [1375; Rey]. De betekenis 'niet bruisend' in plat water is een vrij recente leenvertaling van Frans de l'eau plate. In eerste instantie was plat water vooral BN, maar tegenwoordig ook steeds meer NN.
platje zn. (NN) 'schaamluis'. Nnl. platje "wandluis" [1914; Van Dale], platje "geslachtsziekte" [1992; Van Dale]. Afleiding van plat, vanwege de platte vorm van de betreffende parasiet, de Phthirus pubis. Zie ook plat 2 voor platje in de betekenis 'terras'.
Fries: plat


  naar boven