1.   plaat zn. 'plat stuk hard materiaal; afbeelding'
categorie:
leenwoord
Mnl. plate 'dikke, brede plank van hout of van ander materiaal' in ene plate ghesleghen tote jnde medewarde van der hauene 'een plaat (beschoeiing) geslagen tot in het midden van de haven' [1280; VMNW], van tueen platen daer men die bande of makede 'van twee platen waarvan men de boeien maakte' [1286; VMNW], 'onderdeel van een harnas' in worpen wech metter vaert helme, platen ende scilde 'wierpen snel hun helmen, platen en schilden weg' [ca. 1384; MNW]; vnnl. dye vrieske plaet 'de Friese zandbank' [1540; Van der Meulen 1955b], 'gegraveerd of geëtst, meestal koperen, plat stuk metaal; afdruk van zo'n plaat' in Het maecken ende steken in coopere plaete [1619; WNT] en [een boek] verciert met Copere Plaeten [1623; WNT]; nnl. grammophoonplaat [1910; Wolters NE].
Ontleend aan Oudfrans plate 'plaat van metaal' [1170; TLF], 'dunne, ijzeren plaat (voor een harnas)' [1260; Rey], gesubstantiveerde vrouwelijke vorm van het bn. plat 'vlak', zie plat 1.
Afbeeldingen in drukwerk werden aanvankelijk gemaakt m.b.v. een koperen plaat waarin het negatief van de afbeelding was gegraveerd. Overdrachtelijk werden vervolgens ook de op die manier gemaakte afbeeldingen plaat genoemd. Bij uitbreiding heet elke grote en/of bladvullende gedrukte afbeelding plaat. Bij kleinere afbeeldingen tussen de tekst spreekt men tegenwoordig van een plaatje.
Fries: plaat


  naar boven