1.   strip zn. 'strook; beeldverhaal'
Nnl. strip 'metalen strook of band, o.a. ter bevestiging' in Huidnaden Strippen en Spanten (van het stoomschip Willem III) zich mede in voldoenden staat bevinden [1885; Leeuwarder Courant], door enkele of dubbele strippen verbonden [1908; WNT], 'strook, band' in met strippen worden opgehangen [1934; WNT Aanv. draad], ook in samenstellingen als tochtstrip 'strook die kieren tochtdicht maakt' [1935; De Bel], 'strook' in opgebouwd uit eiken strippen [1946; WNT], dan ook 'beeldverhaal' in Russische "strips" en tekenfilms [1948; Archief Eemland], de strips in een aantal dagbladen, waarbij ook het kapitein-Rob-verhaal [1949; Archief Eemland], ook wel 'langwerpig oppervlak, kleine opstijg- en landingsstrook voor vliegtuigen' in uitgerust met een dergelijke strip, zodat vliegtuigverbinding onderhouden kon worden [1950; WNT vliegtuig].
In de betekenis 'strook, reep' ontleend aan Engels strip 'deel van een oppervlak tussen twee evenwijdige lijnen' [1882; OED], eerder al 'strook of reep hout of metaal' [1831; OED] en 'strook land, bos enz.' [1816; OED], nog eerder al 'langwerpige strook stof' [1459; OED], dat zelf wrsch. ontleend is aan Middelnederduits strippe 'band, reep, strook', verwant met streep 'lijn'. De betekenis 'beeldverhaal' is ontleend aan Amerikaans-Engels strip 'reeks tekeningen in een krant, beeldverhaal' [1920; OED], een betekenis die is ontstaan omdat de tekeningen die een strip vormen, tussen evenwijdige lijnen staan en als het ware een strook vormen. De betekenis 'landingsstrook' is een verkorting van airstrip.
Fries: stripe 'strook', strip 'beeldverhaal'


  naar boven