1.   strijden ww. 'vechten; wedijveren'
categorie:
erfwoord, geleed woord, erfwoord
Onl. strīdon in de samenstelling wither-strīdon 'tegenwerken, bestrijden' in thia uuitherstridunt 'zij die weerspannig zijn, de afvalligen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. striden 'vechten, oorlog voeren' in nim din wapen laet uns ... striden 'neem je wapens, laten we vechten' [1220-40; VMNW], Die sonden daer si iegen streden 'de zonden waar zij tegen streden' [1265-70; VMNW]; vnnl. 'in strijd zijn, in tegenspraak zijn' in yet te zeggen, dat teeghens de waarheit streed [1645; WNT], 'zich inspannen' in Strijt om in te gaen [1688; WNT], 'wedijveren, wedstrijd houden' in die om prijs strijt 'wie wedijvert om een prijs' [1688; iWNT].
Mnd. striden; ohd. strītan (nhd. streiten); ofri. strīda (nfri. stride 'strijden'; strijde 'snel en krachtig lopen' < nl.?); oe. strīdan (ne. stride 'stappen'); ozw. strīða (nzw. strida); alle 'strijden, zich beijveren e.d.', mnd. en oe. ook 'grote stappen nemen', < pgm. *strīdan-. Vermoedelijk is 'strijden' de oorspronkelijke betekenis en is de betekenis 'grote stappen nemen' ontstaan onder (volksetymologische) invloed van *skrīdan-, zie schrijden (Seebold 1970).
Buiten het Germaans zijn er geen zekere verwante woorden. Men leidt pgm. *strīd- < *streid- < pie. *streidh- wel af van de wortel *sterh1- 'stijf, star zijn' van star, maar dat is zeer onzeker. Als men zou aannemen dat 'grote stappen nemen' de oorspr. betekenis is (waaruit dan 'aanvallen' > 'strijden'), kan *strīdan- met s-mobile bij de wortel van rijden horen.
strijd zn. 'gevecht; wedstrijd; tegenspraak'. Onl. strīt 'strijd' in plaatsnamen, o.a. Strithem 'Strijtem (bij Brussel)', letterlijk 'strijdplaats' [1146; ONW]; mnl. strijt in darnieder licgen in dien stride 'vallen in de strijd' [1220-40; VMNW], aldus wan Dat romsce herre sonder strijt 'zo won het Romeinse leger zonder strijd te leveren' [1285; VMNW], ook 'vijandschap, vete' in Desen tuist ende desen strijt 'deze twist en vete' [1291-1300; VMNW], ook 'wedstrijd' in Die voghelkine ... hoordic zinghen daer te stride 'de vogeltjes hoorde ik daar om het hardst zingen' [ca. 1350; MNW]; vnnl. om strijd 'om het hardst' [1643; iWNT]; nnl. in strijd met 'in tegenspraak met' [1838; iWNT]. Afleiding van het ww. strijden.
Fries: stride ◆ striid


  naar boven