1.   stress zn. 'psychische spanning'
Nnl. stress 'te zware belasting' in ziekten die door "stress" (d.i. overbelasting) worden veroorzaakt [1950; Laarder Courant], 'spanning, overbelasting' in koolhydraatwisseling tijdens stress [1959; Bouman], De psychiater ... zou een onderzoek willen doen naar wat hij noemt stress aan de top [1971; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels stress 'fysieke of psychische spanning; resultaat daarvan' [1942; OED], eerder al 'druk, spanning' [1513; OED], ouder stres 'tegenspoed, ellende' [1303; OED]. Dit woord is een verkorting van distress 'tegenspoed' [ca. 1280; BDE], dat ontleend is aan Oudfrans destresse 'gespannen situatie, tegenspoed, angst' [begin 14e eeuw; TLF], ouder destrece 'id.' [1160; TLF] (Nieuwfrans détresse), ontwikkeld uit vulgair Latijn *districtia 'remming, beperking, tegenspoed', van klassiek Latijn districtus, verl.deelw. van distringere 'uiteentrekken, belemmeren', in middeleeuws Latijn ook 'dwingen'; dat ww. is gevormd uit het voorv. dis- 'uiteen' en stringere 'trekken, straktrekken, aansnoeren', zie stringent. Engels stress is wrsch. later tevens samengevallen met een ontlening aan Oudfrans estrece 'engte, benauwing, verdrukking' < vulgair Latijn *strictia 'id.', van klassiek Latijn strictus 'opeengeperst, strak, star', verl.deelw. van het genoemde ww. stringere, zie ook strikt 'streng, nauwkeurig'.
Literatuur: P.R. Bouman (1959), Bijnierschors en koolhydraatwisseling tijdens stress, proefschrift Groningen
Fries: stress


  naar boven