1.   streng 2 zn. 'bundel draden'
Onl. strink in toponiemen, bijv. in terram ... in Strinc 'land in Streng' [1177-87; Künzel] (de betekenis kan 'smalle strook land' zijn (ONW), of net als in de andere Oudgermaanse talen 'zee- of rivierarm'); mnl. strinc, strenc, strenge 'koord, bundel draden' in Metten stringen vanden hare 'met de haarvlechten' [1300-25; MNW-R], Dese bant es van .IIII. stringen 'deze band bestaat uit vier koorden' [1340-60; MNW-R], een swiep, die heeft strengen 'een zweep, die strengen heeft' [1458; MNW-P], Dese strenc is van seven draden 'deze streng bestaat uit zeven draden' [1470-90; MNW-R].
Mnd. strenc; ofri. streng (nfri. string); oe. streng (ne. string); on. strengr (nzw. sträng); alle 'koord, bundel draden e.d.', in de oude taalfasen ook wel 'zee- of rivierarm' of 'smalle strook land', < pgm. *strangi-. Daarnaast staat de stamvariant *stranga-, waaruit zonder umlaut: onl. strank (in toponiemen, voor de betekenis geldt hetzelfde als hierboven bij onl. strink), mnl. stranc 'zee- of rivierarm', nnl. strang 'id.'; mnd. stranc 'streng; zee- of rivierarm'; ohd. strang 'streng' (nhd. Strang), West-Vlaams strange 'strand'.
Verwant met: Latijn stringere 'strak aantrekken, vastbinden' (zie ook stringent en strikt) < pie. *strengh-, *strongh- 'ineendraaien' (LIV 604).
Fries: string


  naar boven