1.   stuk 1 zn. 'deel'
categorie:
erfwoord
Mnl. stuc, (met Noordzee-Germaanse ontronding) stic 'onderdeel van een ruimte' in .ii. stic terre 'twee stukken land' [1212-23; VMNW], stucke 'los deel, brok' [1240; Bern.], 'aangelegenheid, rechtszaak' in van testamente of van handeren gheesteliken stucken 'van testamenten of van andere geestelijke aangelegenheden' [1293; VMNW] en 'ding' in an enech stic datter vorseider heruachtegheden toebehort 'aan enig ding dat behoort bij voornoemde nagelaten zaken' [1298; VMNW], verder 'exemplaar' in drie stucke 'drie stuks' [1399; MNW]; vnnl. 'kanon' in Men ... begoest te scieten ... met groote stocken 'men begon te schieten met grote kanonnen' [1572; iWNT]; nnl. ook 'gestalte' in kleener van stuk 'kleiner van gestalte' [1769; iWNT].
Os. stukki (mnd. stücke); ohd. stucki (nhd. Stück); nfri. stik; oe. stycce (me. stucche, ne. vero. stitch); on. stykki (nzw. stycke ); alle 'deel, stuk', < pgm. *stukja-. Dit is een afleiding van het frequentatieve *stukkōn, dat bij stuiken 'stoten, duwen' hoort.
Het woord drukt oorspr. het resultaat uit van het stuiken: een afgehouwen of afgeslagen gedeelte, boomstam, stomp e.d. Hieruit ontstond de algemene betekenis 'deel'. Een bijzondere betekenis is 'boterham', die voorkomt in het Fries en in de westelijke streektalen van het Nederlands, waar het woord met ontronde klinker als stik of stek wordt gebezigd. Dit is in gebruik als een ellips voor voluit 'een stuk brood'. Eveneens een ellips is een stuk 'een knappe meid' [1976; Van Dale], voluit in een knap stuk van een meid [1950; Van Dale]. Het gaat hier om de betekeniscategorie 'exemplaar van een groep' van stuk. In het Belgische Nederlands wordt stuk ook voor andersoortige personen gebezigd, zoals in een goed stuk van een vrouw [1940; Verschueren] en een vies stuk (van een vent) [1961; Verschueren]. In de uitdrukking voet bij stuk houden 'op zijn standpunt blijven staan, stand houden, volhouden' is stuk een volksetymologische verbastering van stek, wrsch. onder invloed van op zijn stuk staan 'id.': vnnl. voet by stecke staen [ca. 1540; iWNT voet], Houdt jy maer voet by steck [1651; iWNT]. Met stek zal hier de grenspaal of omheining zijn bedoeld, tot waar men een ander laat komen.
Fries: stik


  naar boven