1.   stroken ww. 'overeenkomen'
categorie:
erfwoord
Vnnl. stroocken, stroken 'ergens langs gaan, strijken; strelen' in Stroocken (met de aantekening 'Hollands') 'strijken, strelen' [1599; Kil.], Wanneer ... De zee ... wort gestrookt ... van een labber koelen 'wanneer de zee wordt gestreeld door een zacht koeltje' [1610-19; iWNT], 'de juiste vorm volgen, vertonen' in (de vorm van een schip) strookt wel of qualijck [1671; iWNT]; nnl. stroken 'grenzen aan' in 't Aziatiesch oord, Strookende aan Hydaspes stroomen [eind 18e eeuw; iWNT], 'overeenkomen, aansluiten, passen' in (het onthalen van arme gezinnen) strookt zekerlyk niet wel met het fatzoen van ryke lieden [1764; iWNT].
Nfri. streakje; < pgm. *straukijan-. Daarnaast ablautend het sterke ww. on. strjúka (nzw. stryka) < *streukan-, en met geminaat oe. stroccian < strukkōn-. Alle 'strijken, strelen'. Niet verwant met Engels stroke 'strelen, gladstrijken' < oe. strācian < pgm. *straikōn-, dat bij de wortel van strijken hoort.
Verwant met: Grieks streúgein 'kwellen'; Oudkerkslavisch o-strŭgati 'af-schaven'; < pie. *streug-, *strug- 'strijken, schrappen' (LIV 605).
Uit de oorspr. betekenis 'strijken, ergens langs gaan' ontstond via 'ergens naast liggen' en 'aan iets grenzen' de huidige betekenis, in de verbinding stroken met, namelijk 'overeenstemmen met, passen bij'.
Fries: stroke, strike


  naar boven