1.   Apocalyps zn. 'Openbaring van Johannes; profetie van eschatologische aard'
categorie:
leenwoord
Mnl. apocalipsis 'Openbaring van Johannes' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. apocalypsis [ca. 1516; WNT], Apocalyps [1614; WNT]. Tegenwoordig is de betekenis uitgebreid tot 'profetie van eschatologische aard' [1928; WNT], 'toestand van algehele ontreddering en ondergang' [1947; WNT].
Ontleend aan christelijk Latijn apocalypsis 'Openbaring van Johannes' < Grieks apokálupsis, een afleiding van apokalúptein 'onthullen, openbaren', gevormd uit apo- 'af-, ont-; weg, vandaan' en kalúptein 'omhullen, bedekken', een Grieks substraat woord, zie ook eucalyptus.
Fries: apokalyps


  naar boven