1.   correspondentie zn. 'briefwisseling'
categorie:
leenwoord
Vnnl. correspondentie 'verstandhouding, relatie' [1579; WNT verstand], 'briefwisseling' [1672; WNT voegen I]; nnl. 'verbinding, aansluiting' [1835; WNT expresse], 'overeenkomst, correlatie' [1919; WNT verwantschap].
Ontleend aan middeleeuws Latijn correspondentia 'overeenstemming' (misschien via Oudfrans correspondance/-dence 'overeenstemming, verkeer' [ca. 1270], vanaf de 17e eeuw ook 'briefwisseling'), een afleiding van correspondēns, teg.deelw. van correspondere 'overeenstemmen' uit com- 'met' en respondēre 'antwoorden'.
correspondent zn. 'berichtgever voor een krant'. Vnnl. 'equivalent; rijmwoord' [1548; WNT voren], 'vertegenwoordiger, vaste handelsrelatie' [1653; WNT]; nnl. 'briefschrijver' [1734; WNT vriend I], 'berichtgever voor een krant' [1893; WNT rekenen I]. Ontleend aan Frans correspondant, correspondent 'iemand die (per brief) contact onderhoudt' [17e eeuw], afgeleid van het bn. correspondant, correspondent [ca. 1350] < middeleeuws Latijn correspondens, teg.deelw. van correspondere. ◆ corresponderen ww. 'overeenstemmen'. Vnnl. 'in overeenstemming zijn met, overeenkomen' [1540; WNT einde], 'brieven uitwisselen' [1635; WNT nauw]; nnl. 'aansluiten op, in verbinding staan met' [1758; WNT polderwater]. Ontleend aan Frans correspondre 'overeenstemmen' [1355], 'een briefwisseling onderhouden' [1669] of rechtstreeks aan middeleeuws Latijn correspondere 'overeenstemmen'.
Fries: korrespondinsje


  naar boven