1.   beknopt bn. 'kort, bondig'
categorie:
geleed woord
Mnl. becnocht, becnoft 'beknopt'; vnnl. beknopt [1603; Toll.], beknoopt, beknocht [1636; WNT], 'in een kort bestek verenigd' [1642; WNT].
Verl.deelw. van het zwakke werkwoord becnopen 'vastknopen, aanhechten, vastbinden' [1350-1400; MNW], met preteritum becnochte [ca. 1400; MNW], dat is afgeleid met be- van het werkwoord knopen, waarbij beknopt eerder op te vatten is als 'in een knop (= knoop) samengevat' (FvW) dan als 'in de knop zittend' (NEW). De vorm verknocht bij het Middelnederlandse werkwoord vercnopen is op vergelijkbare wijze gevormd.
Mnd. beknöppen 'vastknopen, bevestigen'.
Het woord vertoont in de oudere vormen de overgang van -pt naar -ft (Primärberührung, zie bruiloft) en die van -ft- naar -cht- (zie achter). De als afwijkend gevoelde vorm op -cht is onder invloed van het zn. knop 'knoop, knop' weer ongedaan gemaakt.


  naar boven