1.   basset zn. 'hondenras van Canis lupus'
categorie:
leenwoord
Nnl. bassetje (verkleinwoord) [1863; Kramers].
Ontleend aan Frans basset 'takshond' [16e eeuw], verkorting uit Frans chien basset 'lage hond' vanwege de geringe hoogte van het dier. Het woord komt als bn. al eind 12e eeuw voor en is oorspr. een verkleinwoord van het bn. bas 'laag' < Latijn bassus, zie bas.


  naar boven