1.   oordeel zn. 'mening'
categorie:
geleed woord
Onl. in urdelle (lees urdeile) 'bij het vonnis (hier: het Laatste Oordeel)' [10e eeuw; W.Ps.] (deze vindplaats in psalm 1 is nog sterk Hoogduits gekleurd); mnl. ordeel 'vonnis, gerechtelijke uitspraak' [1240; Bern.], dat wi seyden met ordeyle 'wat wij met een gerechtelijke uitspraak vastlegden' [1294; VMNW]; vnnl. oordeel 'mening' in mijns oordeels 'naar mijn mening' [1615; WNT].
Os. urdēli (mnd. ōrdēl); ohd. urteil, urteili (nhd. Urteil); ofri. ordēl, urdēl (nfri. oardiel); oe. ordāl (ne. ordeal); alle 'gerechtelijke uitspraak; Gods oordeel', < pgm. *uz-daili-.
Abstractum bij het werkwoord *uz-dailjan-, letterlijk 'uitdelen, toebedelen', gevormd met het voorvoegsel *uz- 'uit', zie oor-, bij het onder deel 1 behandelde woord. Uit dit werkwoord ontstonden met verzwakt voorvoegsel: os. ādēlian 'een recht toebedelen, een oordeel uitspreken'; ohd. arteilen, irteilen 'id.' (mhd. erteilen); oe. ādælan 'afscheiden'. Bij het zn. ontstonden vervolgens nieuwe afleidingen: mnl. ordelen 'oordelen, een oordeel uitspreken' [1240; Bern.]; mhd. en nhd. urteilen 'id.'.
De oorspronkelijke betekenis van oordeel is dus 'het toebedeelde'. Hieruit ontstond in het Frankische gebied de zich noordwestwaarts verspreidende betekenis 'toebedeeld recht', in het bijzonder 'gerechtelijke uitspraak, vonnis'. In christelijke context stond oordeel voor het 'Laatste Oordeel', dat wil zeggen Gods beslissing over de bestemming van de mensheid. Het verving in een groot gebied het oorspronkelijke begrip pgm. *dōm- (zie doem). In het Vroegnieuwnederlands ontstond uit 'gerechtelijke uitspraak' de verzwakte algemene, en tegenwoordig de gewone betekenis 'persoonlijke uitspraak, mening'. De juridische betekenis leeft nog voort in de afleiding veroordelen 'juririsch schuldig bevinden'.
Literatuur: K.F. Freudenthal (1949), Arnulfingisch-karolingische Rechtswörter: eine Studie in der juristischen Terminologie der ältesten germanischen Dialekte, Göteborg
Fries: oardiel


  naar boven