1.   amoebe zn. 'eencellig diertje, slijmdiertje'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. amoeben (mv.) 'id.' [1858; WNT Supp.].
Ontleend aan Neolatijn amoeba [1830; Rey], als neologisme gevormd op basis van Grieks amoibḗ 'verandering', afleiding van het werkwoord ameíbein 'wisselen, veranderen', bij de wortel pie. *h2mei-, zie migreren.
Het diertje is genoemd naar de eigenschap voortdurend van gestalte te veranderen.
Fries: amoebe


  naar boven