1.   edel bn. 'hoogstaand, van hoge kwaliteit'
categorie:
geleed woord
Onl. edel(e) 'van hoge geboorte' [ca. 1100; Will.]; mnl. eine magit edele 'een hoogstaande vrouw' [1201-25; CG II, Floyr.], edel 'van aanzienlijke afkomst' [1240; Bern.], dat edele anschin uan der urowen 'het edele gelaat van de vrouwe' [1265-70; CG II, Lut.K].
Afleiding van de pgm. wortel van adel.
Os. eðili; ohd. edili; ofri. ethele; oe. æðel; < pgm. *aþlja- 'edel'.
Naast de betekenis 'van adellijke geboorte' stond al in de Middeleeuwen een overdrachtelijke betekenis 'voortreffelijk, hoogstaand'. Eerstgenoemde betekenis is inmiddels overgenomen door het jongere bn. adellijk, maar is ook terug te vinden in edelman/-vrouw. In andere samenstellingen heeft edel wel de overdrachtelijke betekenis.
edelsteen 'kostbare steen'. Mnl. edel stein [1240; Bern.]. ◆ edelmetaal 'niet aan corrosie onderhevig metaal'. Nnl. edelmetaal [1910; WNT reliek]. Ontleend aan Duits Edelmetall.
Fries: edel, eal


  naar boven