1.   moeien ww. 'lastigvallen, betrekken bij'
categorie:
erfwoord
Mnl. moeyen 'tergen, kwellen, hinderen' in dat mi muoiet sere 'dat hindert me zeer' [1220-40; VMNW], Dar men tormente ende moien. Soude. die gheuanghene mede 'waarmee men de gevangene zou pijnigen en kwellen' [1285; VMNW], Die sere souden moien de stede 'die (het) de stad zeer lastig zouden maken' [1285; VMNW]; vnnl. si ... moeyde haer des oorlochs niet 'ze bemoeide zich niet met de oorlog' [1530; MNW].
Mnd. möien 'lastigvallen, kwellen'; ohd. muoen 'vermoeien, kwellen' (nhd. sich mühen 'zich moeite geven'); ofri. mōia 'lastigvallen; gerechtelijk vervolgen' (nfri. muoie 'spijten'); got. *-mōjan (op grond van afmauiþs 'vermoeid'); < pgm. *mōjan- 'hinderen, kwellen'. Hierbij horen ook de afleidingen moe 'uitgeput, vermoeid' en moeite 'inspanning'.
Verwant met: Russisch májat' 'uitputten'; < pie. *meh3- (LIV 425). Misschien horen hierbij met -l-achtervoegsel ook Latijn mōlēs 'moeite, last', zie molecuul, en Grieks mõlos 'strijd'. Bjorvand/Lindeman veronderstellen echter pgm. *mō- < *hmō- en herleiden dit tot pie. *ḱmeh2-, bij de wortel *ḱemh2- 'moe worden, zich vermoeien' (LIV 323), waaruit onder meer Grieks kámnein 'zich inspannen, moe worden'. Deze betekenissen laten zich echter moeilijk verenigen met de overgankelijke betekenissen van het Germaans.
Uit de algemene betekenis 'lastigvallen, vermoeien' ontstonden in het Middelnederlands diverse betekenisnuances, waarvan sommige zijn overgegaan op afleidingen met een voorvoegsel, zoals bemoeien 'bekommeren', meestal wederkerend 'zich mengen in, zich met iets bezighouden' (letterlijk 'zich op iets toeleggen, zijn best op iets doen') en vermoeien 'uitputten, afmatten'. Het verl.deelw. gemoeid komt voor in de vaste verbinding met of in iets gemoeid zijn 'op het spel staan, erbij betrokken zijn', zoals in er is leven en dood mee gemoeid [1784; iWNT dood I].
Fries: muoie


  naar boven