1.   bewegen ww. 'zich verroeren, in beweging brengen'
categorie:
geleed woord
Mnl. beweghen (sterk en zwak ww.): bewegen 'brengen tot, naar' [1340-60; MNW-P], beweghen 'van plaats doen veranderen' [1399; MNW-P], 'overwegen' [1399; MNW-P], 'in beweging brengen' [1440-50; MNW-R].
Zeer oude afleiding met be- van het werkwoord wegen.
Mnd. bewegen, bewagen (sterk en zwak ww.) 'bewegen, overwegen, aansporen, onderzoeken, verontrusten'; ohd. biwegan (sterk ww.) 'in beweging brengen, bewegen' (mhd. bewegen 'bewegen, verontrusten, gunstig stemmen'; nhd. 'verplaatsen, iemand ontroeren, iemand aanzetten, teweegbrengen'); nfri. bewege; < pgm. *bi-wegan- 'bewegen'.
beweging zn. 'het (zich) verplaatsen; drukte, maatschappelijke groepering'. Mnl. beweginge 'het bewegen (met het lichaam)' [1400-50; MNHWS], 'gemoedsbeweging, ontroering' [ca. 1425; MNHWS], 'onrust' [ca. 1430; MNHWS]; nnl. 'opschudding, drukte' [1793-96; WNT], 'verandering, omwenteling, maatschappelijke beweging' [1871; WNT]. Afleiding met -ing.
Fries: bewege◆beweging


  naar boven