1.   blaffen ww. 'geluid maken (van honden)'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, klankwoord
Mnl. blaffen 'id.' [midden 14e eeuw; MNW].
Klanknabootsende vorming, maar misschien verwant met blaten, blèren.
Mnd. blaffen; mhd. blaffen; < pgm. *bel- 'razen, tieren' (< pie. *bhel- 'hard geluid maken'?), waarbij ook bel 1 behoort en Duits bellen 'blaffen'. Zie ook bal 1.
Het Engels ontleende het woord in de 17e-18e eeuw als blaff aan het Nederlands; deze vorm is nu weer verdwenen.
Fries: blaffe, blafkje


  naar boven