1.   base zn. 'stof met een lage zuurgraad'
categorie:
leenwoord
Nnl. base 'id.' [1888; WNT zout I], ouder basis 'loog' [1847; Kramers].
Via Frans base 'loog' [1808; Rey], eerder al 'basis, onderste gedeelte' [ca. 1160], ontleend aan Latijn basis < Grieks básis 'het gaan; maat, fundament', zie basis. De oudere vorm basis is rechtstreeks aan het Latijn ontleend.
Base is in het Frans het algemene woord voor 'basis'. De scheikundige betekenis is daar slechts een specifieke betekenis van het woord. In de 18e eeuw zette men basen aan de basis van een hiërarchie die stoffen verdeelde in enerzijds stabielere stoffen (bijv. de edelmetalen) en anderzijds de minder stabiele stoffen (bijv. de alkalimetalen). Later [1808; Rey] definieert men een base als een stof die in een chemische reactie met een zuur water en een zout kan vormen. In het Nederlands is hiervoor nog lang het woord basis gebruikt, maar Kramers [1847] vermeldt al wel een afleiding baseïteit, wat erop kan wijzen, dat base ook toen al in gebruik was.
basisch 'de eigenschap van een base hebbend; met een pH hoger dan 7'. Nnl. basisch 'id.' [1834; WNT zuurstof]. Afleiding van basis 'base' of van base.
Fries: base


  naar boven