1.   loei zn. 'harde klap, hard schot'
categorie:
verkorting
Nnl. loei 'hard schot' in Een loei. Een goal: 2-1 [1965; WNT Aanv.], 'iets groots' in een loei van een glas rum [1970; WNT Aanv.].
Afleiding van loeien in de betekenis 'hard tekeergaan'.
loeier zn. 'harde klap'. Nnl. loeier 'iets groots, iets geweldigs; harde klap, opstopper, schop' [1974; Koenen]. Afleiding met het achtervoegsel -er, zie -aar, van loeien in de betekenis 'hard tekeergaan'. ◆ loei- voorv. 'zeer'. Nnl. in woorden als loeigoed 'zeer goed', zoals in de loeigoeie excursies [1956; WNT Aanv.], loeizwaar 'zeer zwaar' [1975; WNT Aanv.], loeiheet 'zeer heet' [1975; WNT Aanv.], loeihard 'zeer hard' [1974; Koenen], loeisterk 'zeer sterk' [1984; Van Dale]. Wrsch. ontstaan in uitdrukkingen met betrekking tot geluiden zoals loeihard, d.w.z. loeiend hard, en vervolgens gebruikt als versterkend element bij andere bn. Het is dan een afleiding van loeien in de betekenis 'brullen'.
Fries: - ◆ - ◆ -


  naar boven