1.   per vz. 'door middel van; voor; met ingang van'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Per die vachuer betailt 'voor de huur van een ruimte betaald' [1513; WNT vak], 4 pond parisis per voer '4 Parijse ponden voor elke vracht' [1517; WNT veldheer], gewerdeint per Walraven leyendecker 'getaxeerd door Walraven de leidekker' [1543; WNT waardijnen], per brief [1592; WNT zicht II], per joncke 'met een jonk' [1617; WNT zooveel]: nnl. Uwe remise per of pro 6 Augustus 'uw wissel afgegeven op of voor 6 augustus' [1843; WNT].
Ontleend aan Latijn per 'door, door ... heen, tijdens, d.m.v., wegens', in middeleeuws Latijn ook 'voor elke', dat ook als voorvoegsel voorkomt.
Fries: -


  naar boven