1.   vermorzelen ww. 'verpletteren'
Vnnl. vermorselen (onovergankelijk) 'verbrokkelen' in so valtse bottelicken ende onuoorsiens neder, ende vermorselt 'dan stort hij volkomen onverwacht in en verbrokkelt' [1532; iWNT], (overgankelijk) 'stukslaan, verbrijzelen' in aen een klippe vermorselt werden 'tegen een klip verbrijzeld worden' [1604; iWNT], Vermorsselt my tot stoff [1630; iWNT].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub e) van een zn. dat meestal voorkwam in de meervoudsvorm morsele(n) 'stukken, brokken'. Het enkelvoud luidde aanvankelijk met eindklemtoon morseel, als in een morseel. van der herten 'een stukje van het hart' [1270-90; VMNW] en in rijmpositie in Dat hi den lichame ... Ende dat hoeft in soe vele morselen Sloge ende in soe vele delen 'dat hij het lichaam en het hoofd in zoveel stukken en brokken sloeg' [1300-50; MNW-R]. Het is ontleend aan Oudfrans morsel 'stukje, brokje' [1120-50; TLF] (Nieuwfrans morceau) of middeleeuws Latijn morsellus 'id.' [13e eeuw; Niermeyer], beide teruggaand op een verkleinwoord bij klassiek Latijn morsus 'beet, hap', een afleiding van mordēre 'bijten'. In het Nederlands is de klemtoon verschoven naar de eerste lettergreep, zoals in elk geval blijkt uit vnnl. morselken 'brokje' [1562; Kil.]. Wellicht werd de uitgang -el geïnterpreteerd als verkleiningsachtervoegsel als in kruimel, korrel, druppel e.d. In het werkwoord vermorzelen kan bovendien analogie met verbrijzelen een rol hebben gespeeld.
(Ver)morzelen wordt ook wel als erfwoord beschouwd (FvW, NEW). Het zou dan een frequentatief zijn van *morzen, mnl. *morsen, dat wordt vergeleken met mhd. mürsen 'stukstoten (in een vijzel)' en mursch 'broos, vermolmd, verrot' (nhd. morsch), en zie morsen. Deze woorden gaan mogelijk terug op pie. *merh2- 'vermalen', zie marmer. Dit is onwaarschijnlijk, aangezien het hierbij aangenomen grondwoord mnl. *morsen 'stukstoten' niet is geattesteerd; bovendien is de bij de afleiding van *morsen naar vermorselen verwachte tussenvorm morselen relatief jong en weinig frequent: vnnl. Eenen vlegel morselt het stroo [1618; iWNT].
Fries: fermoarzelje


  naar boven