1.   kap 1 zn. 'hoofddeksel'; (BN) 'capuchon'; (NN) 'bedekking (van een huis etc.)'
categorie:
leenwoord
Mnl. cappe 'hoofddeksel; mantel met capuchon' [1240; Bern.], daarna wrsch. 'mantel of kleding in het algemeen' in sulke die bonte cappe andoet 'iemand die kleurige kleding draagt' [1290; CG II, En.Cod], 'bovendeel, bedekking' in bijv. de cappe boven den torre van der ouder halle [1468-97; MNW].
Ontleend aan Laatlatijn cappa 'hoofddeksel' [6e eeuw; Devoto], bij uitbreiding ook 'mantel met capuchon' [7e eeuw; Rey]; zie ook cape.
Ook ontleend: os. kappa (mnd. kappe > nzw. kappa 'jas'); ohd. kapha 'muts, hoofddeksel', kappa 'mantel; muts' [13e eeuw; Pfeifer] (nhd. Kappe); ofri. kappa (nfri. kap 'hoofddeksel, bedekking'); oe. cæppe (ne. cap).
Van cappa is de verdere herkomst onzeker: volgens Kluge21 is het een vóór-Indo-Europees substraatwoord. Andere hypothesen, zoals verband met klassiek Latijn caput 'hoofd' (Klein), zie kaap, of met Sanskrit en Hebreeuws kippā, kappā 'hoofdbedekking' of Arabisch kaffijja 'hoofdbedekking', snijden geen hout.
Uit de oudste Middelnederlandse vindplaatsen is niet altijd duidelijk of een cappe dan nog slechts een hoofddeksel aanduidt, of ook al een mantel; gezien de voorkomende combinatie met aendoen, niet opdoen, is wrsch. al sprake van een mantel. Al in het Middelnederlands ontstonden afgeleide betekenissen als 'kap van de hemel, het hemelgewelf', 'kap van een dak, wagen, wieg, enz.'. Kap als kledingstuk is inmiddels verouderd, maar in het BN kent men nog wel de betekenis 'capuchon'.
Ook in samenstellingen als kapmantel 'mantel met capuchon, vooral als dracht voor vrouwen uit de volksklasse' [1864; WNT], in België in die betekenis nog tot halverwege de 20e eeuw (pers.waarn.).


  naar boven