1.   kantje zn. (NN) 'vat met gezouten haring'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. kantje "vaatje haring" [1864; Calisch], kantje 'vaatje met op zee ingemaakte haring' [1902; WNT].
Wrsch. het verkleinwoord van kant 1, maar onzeker is wat het betekenisverband is geweest. Men kan denken aan de betekenis kant 'rand', omdat een kantje haring niet geheel, dus op een randje na gevuld is. De oorzaak hiervan is dat de reeds op zee ingemaakte haring, eenmaal aan wal, was ingeklonken. De kantjes werden voor de verkoop weer aangevuld tot volle vaatjes.
Onwaarschijnlijk is dat kantje een verkorting is van kannetje, het verkleinwoord van kan, een kan werd namelijk nooit gebruikt als inhoudsmaat voor iets anders dan vloeistoffen.
Fries: -


  naar boven