1.   liga zn. 'verbond'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. ligue 'verbond tussen groeperingen of mogendheden' in ligue teghens den Coninck van Vranckrijck 'verbond tegen de koning van Frankrijk' [1589; WNT uiterlijk]; nnl. liga, ligue 'verbond' [1824; Weiland].
Het oudere woord ligue is ontleend aan Frans ligue 'verbond tussen mogendheden' [14e eeuw; Rey], ontleend aan de Noord-Italiaans nevenvorm liga van Italiaans lega 'verbond' [1348; DELI], afleiding van Oud-Italiaanse ligare 'verbinden' [13e eeuw; DELI], uit Latijn ligāre 'id.', zie liëren. In de 19e eeuw kwam hiervoor in het Nederlands geleidelijk liga in de plaats. Dat deze vorm ontleend is aan Italiaans liga of Spaans liga (WNT Aanv.) is niet wrsch. Er is eerder sprake van vormaanpassing van ligue tot liga door invloed van Duits Liga 'verbond' [16e eeuw; Paul].
Tot in de 19e eeuw werden met ligue enkele specifieke verbonden aangeduid uit de Nederlandse en West-Europese geschiedenis, tussen groeperingen of naties met een gemeenschappelijk belang. In de 20e eeuw kreeg het woord, inmiddels in de vorm liga, een algemenere betekenis en werden, wrsch. onder invloed van het Duits, ook nationale organisaties, verenigingen e.d. onder deze naam opgericht, bijv. de Nationale Belgische Liga tegen Kanker in 1924, de Nederlandse Filmliga in 1927. In België heten ook veel nationale sportorganisaties liga. In het NN wordt het woord in deze laatste betekenis weinig gebruikt.
Fries: liga


  naar boven