1.   filter zn. 'zeer fijne zeef'
categorie:
leenwoord
Nnl. onder dezen filter ... bevindt zich eene kraan 'onder deze zeef' [1851; WNT uittappen]. Eerder alleen als "kunstwoord" in de Latijnse vorm filtrum 'zeefdoek' [1663; Meijer].
Ontleend, de moderne vorm via Duits Filter [19e eeuw; Pfeifer] of Frans filtre [1560; Rey], aan middeleeuws Latijn filtrum 'zeer fijne zeef' [1235; TLF]. Hiervan wordt meestal aangenomen dat het een door alchemisten verlatijnste Germaanse vorm is, wellicht van een Oudfrankische -es/-os-stam *filtir- bij*filta, zie vilt. In Latijnse glossen verschijnt ook al filtrum 'lappendeken', wat mogelijk op een ouder woord duidt.
Het Vroegnieuwnederlandse bastaardwoord filtrum bleef nog tot in de 19e eeuw (in woordenboeken nog tot bijv. Van Dale 1914) als 'zeef' gehandhaafd, naast synoniemen als zijger, klensdoek en leksteen.
Filter is vanaf de 19e eeuw zowel mannelijk als onzijdig.
filtreren ww. 'zuiveren met een filter'. Vnnl. ten lesten zoo filtreert den ... Spiritum 'ten slotte moet u de "spiritus" filtreren' [1623; WNT tingeeren]; nnl. filtreeren, iets doorzygen om het klaar en zuiver te doen worden [1778; WNT klaarmaken]. Via Frans filtrer [1560; Rey] of Duits filtrieren [16e eeuw; Pfeifer] ontleend aan middeleeuws Latijn filtrare 'id.', afleiding van filtrum. In de 19e eeuw aangeduid als bastaardwoord [1835; Bomhoff] en vooral als technische term in zwang gekomen; daarnaast bestonden al woorden als klenzen en zijgen. ◆ filteren ww. 'zuiveren met een filter'. Nnl. filteren [1970; van Dale]. Jongere, en eerst vooral spreektalige (bijv. in koffie filteren) afleiding van filter, wellicht ook onder invloed van het Engelse werkwoord filter 'id.'.
Fries: filter ◆ filtrearje ◆ filterje


  naar boven