1.  |
behoeven ww. 'nodig hebben; nodig zijn' categorie: geleed woord Mnl. behouen 'nodig hebben' [1201-25; CG II, Floyr.], behoeuen 'id.'. [1290; CG II, En.Cod.], samengetrokken ook boeven 'behoeftig zijn, moeten, betamen'; vnnl. (be)hoeuen [1588; Kil.]. Afleiding met be- van het werkwoord hoeven. Mnd. behöven 'behoeven, nodig hebben'; ofri. bihōvia (nfri. hoeve, hoege); oe. behōfian 'behoeven, betamen' (ne. behove 'betamen, nodig zijn'); on. hófa 'passen, betamen' (nzw. (verouderd) hövas (deponens) 'passen, betamen'; < pgm. *bi-hōb-. Fries: hoeve, behoeve
|