1.   dressoir zn. 'aanrechttafel, buffet zonder bovenbouw'
categorie:
leenwoord
Mnl. dretsoor 'buffet, dientafel' [ca. 1350; MNW dretsoor], tritsoor [1450-1500; MNW tritsoor], tresoor 'id.' [ca. 1480; MNW tritsoor]; vnnl. trijsoir 'spijskast, keukenkast' [1515; WNT trezoor], ten tresore te stane 'aan het buffet te staan' [1527; WNT trezoor], Tresoor, tritsoor 'buffet' [1588; Kil], tritsoor 'buffet, tafel' [1599; Kil.]; nnl. dressoor 'dientafel, buffet' [1876; WNT], dressoir 'buffet' [1877; WNT welgeschikt].
Ontleend aan Frans dressoir < Oudfrans dreçor 'buffet, dientafel' [1285; Rey]. De Middelnederlandse vorm is direct ontleend aan de Oudfranse vorm. Het Franse woord is een afleiding van het werkwoord dresser 'klaarmaken, opdienen; rechtopzetten', eerder al drecier, drechier 'aan tafel bedienen, opdienen', zie dresseren; ook Oudfrans drecheron 'soeplepel'. Een dressoir zou dan een pronkmeubel zijn waarop de borden rechtop tegen de achterwand werden gezet (Rey), of, wat gezien de oudste vindplaatsen veel waarschijnlijker is, een meubel waarop gerechten werden klaargemaakt, klaargezet en/of opgediend.
De Middel- en Vroegnieuwnederlandse vormen met t- zijn wrsch. ontstaan onder invloed van het woord tresoor 'schatkamer, kast voor kostbaarheden'. In de 13e en 14e eeuw was een dressoir een verplaatsbaar dienmeubel, in de 15e eeuw werd het meer een luxe pronkstuk.
Literatuur: M. Philippa (1999) 'Huiselijke gemakken', in: OT 68, 350-351


  naar boven